In het Museo Nacional del Prado te Madrid staan Annie en ik voor de beroemde Maja, het knappe volksmeisje, door Francisco Goya één keer met en één keer zonder kleren geschilderd. De negentiende-eeuwse tijdgenoten waren geschokt. In plaats van een Griekse godin van marmer zien zij een naakte vrouw van vlees en bloed, die je ook nog eens recht aankijkt. Goya moest zich verantwoorden bij de Spaanse Inquisitie. Wij vinden het mooie schilderijen, maar ondersteboven zijn we er niet van.

Jozef Bonaparte, de oudere broer van Napoleon moest zo nodig koning van Spanje worden. Het Franse leger bezette Spanje waarna hij van 1808–1813 op de troon zat. Goya maakte een serie etsen, Los desastres de la guerra [De rampen van de oorlog], waarin hij de verschrikkingen toont van de bloedige strijd om de macht. We zien gesneuvelde soldaten, vermoorde burgers, gemartelde mannen. We lopen snel langs de gruwelijke beelden, die we te vaak van een oorlog hebben gezien.

In een belendend zaaltje hangt eenzaam op de muur een schilderij van Goya: El perro semihundido en la arena [De hond halfverzonken in het zand]. Uitgelicht tegen de achtergrond is alleen zijn koppie te zien. Ik kan mijn blik niet losmaken van het tafereel. Hoe is hij daar terechtgekomen? Uitgegleden? Door een bruut naar beneden gegooid? Als dat zand maar niet gaat schuiven. Waar blijft de hulp? Het beestje kijkt omhoog, machteloos, oren in zijn nek, smekende ogen.

Annie pinkt een traan weg, ik houd mij groot, al is het maar net.