In de 19de eeuw was exposeren op de Salon de Paris essentieel voor een kunstenaar. De machtige organisatoren waren conservatief, de voorwaarden dwingend, de selectie streng. Een naakt diende eruit te zien als een klassiek Grieks beeld met een huid van marmer, personen hoorden voluit te worden afgebeeld. Werd je werk toegelaten, dan moest je een gunstige plek zien krijgen tussen de vele schilderijen waar kopers, galeriehouders en critici langs liepen. Werd je werk geweigerd, dan werd het afgewaardeerd met het stempel R van Refusé waarna het vrijwel onmogelijk was om elders te exposeren.

In 1841 kwam de Amerikaan John Goff Rand met een uitvinding, die de wereld van de schilderkunst op zijn kop zette: verf uit een tube. De schilders waren niet meer gebonden aan hun atelier en trokken met hun ezel en verfkist naar buiten. De weersomstandigheden en de voortdurende verandering van het licht dwong hen snel te schilderen. De heren van de Salon noemde hen minachtend Impressionisten, omdat details ontbraken en de voorstellingen onscherp waren.

In de National Gallery in Londen sta ik weer voor “Het strand bij Trouville”, in 1870 en plein air geschilderd door Claude Monet. Het is alsof ik over zijn schouder meekijk en zie hoe hij met grove kwast en losse penseelvoering haast maakt om het licht van het moment vast te leggen. Hij zet de dames afgekort neer, zoals op een foto, nog een uitvinding van de 19de eeuw. Ik hoor hem mopperen, omdat een windvlaag het zand over het strand jaagt en zie hoe de zandkorrels vastplakken in de verf.

Ik ben er even bij geweest.