Een politicus kun je op een paar manieren beoordelen. De eerste is door kritisch naar zijn staat van diens te kijken. Daarvoor kun je drie redelijk objectieve criteria aanleggen: 1, wint hij verkiezingen, 2, is hij de baas in zijn partij en 3, is hij een bekwaam bestuurder.

De meeste politici komen niet in aanmerking voor zo’n beoordeling. Ze zijn van het tweede garnituur, achterbankjesvulling, krabbelaars en stemvee. Ze mogen zich soms laten zien, maar hooguit als figurant. De meesten zullen dit niveau nooit ontstijgen, hoe groot de ambities en verwachtingen ook waren. Wanneer ze een goed Kamerlid worden, hebben ze bereikt wat maximaal in hun vermogen lag. Politiek blijft voor hen zwoegen op de aan hen toevertrouwde dossiers. Als ze braaf hun best doen, mogen ze soms staatssecretaris worden.

De criteria gelden dus voornamelijk voor politieke leiders. En ook voor hen ligt de lat meestal te hoog. Zelfs een toppoliticus houdt het zelden langer dan een jaar of tien jaar vol. Daarna komt onherroepelijk de sleet erop. De kiezers raken op hem uitgekeken. Hij gaat rare dingen doen, zich onmisbaar of zelfs onfeilbaar wanen. Hij gaat aan bestuurlijke blikvernauwing lijden en (vermijdbare) fouten maken.

Sigrid Kaag (D66) zit misschien nog niet lang genoeg in de politiek voor een definitief oordeel. Maar wie niet blind is of door de partijbril kijkt, ziet de contouren steeds zichtbaarder worden.

Kaag was vorig jaar de grote winnaar van de Kamerverkiezingen. Het was de eerste keer dat ze lijsttrekker was en kon profiteren van het voordeel van de twijfel. Bovendien had ze de tijdgeest mee die om een vrouwelijke leider vroeg. Rond Kaag ontstond een ware hype met als hoogte- of dieptepunt, wat u wil, die veelgeprezen documentaire. Het was pure propaganda. Ze had ook nog de mazzel dat Geert Wilders zo stom was om haar in een tv-debat ‘verraadster’ toe te sissen. De wind blies dus krachtig in haar zeilen.

Maar goed, ze won. Dat is het enige dat telt. Achter criterium 1 mag een vinkje.

Of Kaag voldoet aan het tweede criterium, de baas in de eigen partij, is niet duidelijk. Wie verkiezingen wint, kan daar een tijd op teren. De Me Too-affaire die D66 momenteel in de wurggreep heeft, rond het ‘grensoverschrijdend gedrag’ van strateeg en niet zo stille kracht op de achtergrond Frans van Drimmelen, is de eerste vuurproef. En wat tot nu toe over haar optreden, of beter, niet optreden, naar buiten is gekomen, moet de Democraten zorgen baren. Kaag was vooral onzichtbaar. En juist in een crisis verwacht je van een leider présence en daadkracht.

Achter criterium 2 komt een vraagteken, vet aangezet.

Gaan we  naar punt drie: hoe was/is de voormalige topdiplomate als bestuurder?

Kaag was in Rutte-III minister van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Dat is, mild uitgedrukt, geen zware portefeuille. Het gaat misschien te ver om het een afleggertje van buitenlandse zaken te noemen, maar dan heeft u in elk geval enig idee. Veel verkeerd kun je er niet doen. Zelfs Liliane Ploumen (PvdA) kon het. Vervolgens zat Kaag nog een blauwe maandag op het moederdepartement, haar favoriete ministerie, en dat werd een fiasco. De Afghanistan-crisis van vorig jaar ging niet alleen de macht van het ambtelijk apparaat te boven, maar ook die van Kaag.

Achter criterium 3 blijft het vakje leeg.

Kortom, gemeten naar de drie bovengenoemde criteria valt het niet mee. Er is volop werk aan de winkel. Het is de vraag of de kiezer haar die tijd gunt.

Maar zoals gezegd, is er nog een andere manier om een politicus te beoordelen. Dat zijn de eigen principes en pretenties (vallen meestal samen).

Hoe maakte Kaag haar opwachting als politiek leider? Als voorvechtster van een nieuwe politieke cultuur. Het moest afgelopen zijn met de schimmige machtspelletjes in de ‘achterkamertjes’. Ritselen, regelen en handjeklap waren uit den boze. Wie zich als Mark Rutte beriep op ‘vergeetachtigheid’ als het heikel werd, beging een doodzonde en diende stante pede op te stappen. Het vagevuur, dat was de enige plek waar hij nog terecht kon.

Onder het motto van ‘openheid en transparantie’ ging Kaag het geslonken vertrouwen van de burger in de politiek herstellen. Ze meende dat te moeten doen door vooral op de man, Rutte, en nauwelijks op de bal te spelen. Het had soms iets van een kruistocht en als je dat als hoogstaand en principieel weet te verkopen, kun je geen kwaad meer doen in het door links bewoonde deel van de polder. De verlosser was opgestaan, was een vrouw en heette Sigrid. Handig was het niet, want ze moest wel met dat verachtelijke type verder in Rutte-IV.

Kaag had natuurlijk in de Kamer moeten gaan zitten. Dat was de aangewezen plaats om die nieuwe cultuur, het dualisme, te bewaken. De minister-president tot de orde roepen als hij weer in oude fouten of erger zou vervallen. Zorgen dat de Kamer en de regeringspartijen hun controlerende taak serieus gingen nemen. Dat is voor wie principes zwaarder wegen dan ambities, de enige geloofwaardige weg.

Kaag ging liever naar het ministerie van financiën. Dat kan en mag, al had ze nooit eerder belangstelling getoond voor de daar beheerde materie. Een goede politicus moet in staat zijn elk departement op zijn minst naar behoren te besturen. Alleen, is Kaag wel een goede politicus? En is ze een goede minister?

Het ziet er steeds meer naar uit dat die vragen met ‘nee’ moeten worden beantwoord.