In het museum werp je op het ene schilderij niet meer dan een vluchtige blik, voor het andere blijf je staan, ademloos, in verbazing, in bewondering, ontroerd. In de National Gallery in Londen vergaap ik mij voor de zoveelste keer aan Caravaggio’s Avondmaal in Emmaüs. Caravaggio schilderde prachtige meesterwerken, al vonden veel van zijn barokke tijdgenoten ze te realistisch en respectloos: modellen geplukt van de straat, geportretteerd als heiligen met zwarte nagelriemen en gescheurde kleren waardoor zij benaderbaar werden voor de gelovigen. Zijn toepassing van clair-obscur waardoor het contrast tussen licht en donker groter wordt en het dramatisch effect versterkt, beïnvloedde zelfs Rembrandt.

De man in het midden van het schilderij zit in het volle licht. Naast hem zijn tafelgenoten met wie hij naar Emmaüs is gelopen: twee apostelen gekleed in stoffige, kapotte kleren. De apostelen zijn diep bedroefd, omdat hun Heer, Jezus Christus, kort tevoren is gestorven aan het kruis. Wanneer de man in het midden zijn arm strekt om de maaltijd te zegenen, zien zij het stigma in zijn hand en herkennen zij Hem. Verbijstering. In mijn verbeelding hoor ik hen stamelen: ‘Heer… U… U… bent waarlijk opgestaan…’ De waard naast Jezus heeft geen benul van wat er gaande is, hij wacht op de volgende bestelling.

Op de voorgrond staat een fruitschaal op de tafel in een merkwaardig perspectief: het steekt ver over de rand uit, lijkt bijna te vallen waardoor je als het ware het schilderij ingetrokken wordt. Je zou zo kunnen aanschuiven.