Ik zal het de lezer niet kwalijk nemen als hij bij het lezen van de bovenstaande kop denkt: is die vent wel goed bij zijn hoofd? De crisis nog erger? Het is nog maar de vraag of we zonder al te grote ellende de winter doorkomen en dan zou het nog erger moeten?

We hebben  koopkracht-, energie-, stikstof- en asielcrises plus een boerenopstand. En dat zijn nog maar de meest acute problemen. Op de achtergrond etteren meer structurele crises vrijwel ongeremd verder. De zorgen over het onderwijs, gezondsheidszorg, politie, arbeidsmarkt, mobiliteit, kloof tussen arm en rijk, en wat u nog meer kan bedenken, zijn allemaal symptomen van een diepgewortelde algehele malaise. Dat is besturend Nederland natuurlijk bekend. Desondanks blijken al die bestuurders en politici met al hun goede wil niet in staat om het op te lossen.

Onze belangrijkste bestuurssystemen functioneren allang niet meer naar behoren. In de Tweede Kamer zitten momenteel 20 partijen en partijtjes en rond een derde van die zetels worden bezet door vertegenwoordigers van getuigenispartijen en de proteststem van rechts en links. De grootste partij, de VVD,  heeft ongeveer een vijfde van die zetels en de andere gevestigde partijen moeten het met nog minder doen. Bovendien is regeren vragen om moeilijkheden, omdat de kiezer partijen die verantwoordelijkheid willen dragen, graag afstraft.

Naast deze politieke crisis staat de tweede pijler van ons systeem op omvallen. Jarenlang polderden we ons naar voor de meeste partijen, sociale partners en maarschappelijke organisaties aanvaardbare oplossingen. Daar waren we erg trots op en polderen werd zelfs even gezien als voorbeeld voor de rest van de westerse wereld. Maar nu hebben we moeten vaststellen dat het poldermodel steeds vaker hapert. (Zie mijn stukje onder de kop Uitgepolderd.) Polderen is blijven steken in doormodderen, met de navenante resultaten.

Goed, zult u zeggen, dat is inderdaad een weinig florissante  stand van zaken, maar hoe moet het nu verder? Zijn er werkbare oplossingen in zicht? Dat zijn goede vragen en hopelijk zijn er even goede antwoorden. Dat laatste kan ik natuurlijk niet garanderen, maar vooruit, bij deze een paar suggesties.

Voer een hogere kiesdrempel in om de politiek beter te laten functioneren. We hebben nu ook een kiesdrempel, het minimale aantal stemmen om een zetel te halen, maar die is te laag om minipartijtjes te weren. Het is ook een aanmoediging voor allerhande gelukszoekers en egotrippers een eigen partij te beginnen. En zoals we bij elke verkiezing steeds nadrukkelijker moeten vaststellen, werkt dat versplintering in de hand. En met elke partijtje meer komt de onregeerbaarheid steeds dichterbij.

Er zijn mensen die een kiesdrempel weinig democratisch vinden. Elke kiezer moet zich vertegenwoordigd voelen. Dat is op zich een prijzenswaardig principe, maar wel een met een ontbindende voorwaarde. Het moet de regeerbaarheid en daarmee de democratie zelf niet ondermijnen. Een kiesdrempel van vijf procent, zoals in Duitsland, lijkt mij een aanvaardbare oplossing. Je kunt daarnaast voorkeurstemmen een groter rol laten spelen en daarmee de betere politici belonen. Het is geen wondermiddel, maar die bestaan niet in de democratie. (In een dictatuur evenmin maar daar is iedereen verplicht te doen alsof).

De grote vraag is uiteraard of een hogere kiesdrempel haalbaar is. Het kan door de kieswet te wijzigen, maar daarvoor is de medewerking van partijen nodig die bij invoering over de drempel zouden kunnen struikelen. Het is vragen of ze  eventueel hun doodsvonnnis willen ondertekenen. Pas als de versplintering volledig uit de hand loopt en partijen inzien dat het zo echt niet langer kan, dat het land onbestuurbaar dreigt te worden, wordt de kiesdrempel een realistische optie. Dat wil zeggen: de crisis moet eerst nog erger worden.

Bij de tweede pijler, polderen, is hervormen misschien nog lastiger. In de politiek kun je de tekortkomingen nog aanpakken door het stelsel te repareren. Al zal dat in de praktijk heel moeilijk blijken. Maar hoe breng je een overlegmodel bij de tijd dat is gebaseerd op vrijwilligheid en de compromisbereidheid van de partners? Het kader van dat overleg is minder dwingend dan in de politiek, waar uiteindelijk de meerderheid beslist. De deelnemende partijen zijn anders dan in de politiek waar grotere partijen machtiger zijn, gelijkwaardig. De stem van de vakbeweging weegt even zwaar als die van de werkgevers. Als bijvoorbeeld de vakbeweging wegloopt van de onderhandelingstafel, verlaat tevens de kans op een akkoord de kamer. Dat los je niet op door aan de overlegstructuur te sleutelen.

Heti s een cliché van jewelste dat in een democratie de wal eerst het schip moet keren voordat de politieke partijen en maatschappelijke organisaties inzien dat ze het roer eerder hadden moeten omgooien. Dat inzicht wil nog wel eens een schokeffect hebben, zoals we 40 jaar geleden hebben gezien toen we in een vergelijkbare crisis zaten. Twee opeenvolgende oliecrises (1973 en ’79) met in hun kielzog een ongekend hoge inflatie (ruim 11%), onverwacht hoge werkloosheid (17% in ’83!) en een ontsporend begrotingstekort (10%) hadden het feilen van het toen gangbare model blootgelegd.

Die toen ongekende recessie bood het eerste kabinet Lubbers (1982 -’86) de kans om de koers drastisch te wijzigen en in te zetten op meer markt en minder staat. De burgers bleken na enig morren bereid de bijbehorende harde ingrepen in de sociale zekerheid te accepteren en offers als loonmatiging  te brengen. Het kabinet had zich bij die operatie weten te verzekeren van de steun van de sociale partners die de ernst van de situatie onderkenden en niet wegliepen van hun verantwoordlijkheid.

Het afscheid van een oude, vastgelopen praktijk in zowel de politiek als  in de samenleving is pas mogelijk bij een crisis die de hele boel ernstig ontwricht. En dan alleen als alle betrokkenen hun deelbelang ondergeschikt maken aan het algemeen belang. Ik vrees dat we nu nog niet zover zijn en dat de crisis daarom eerst nog erger moet worden.