Ik vraag me soms wel eens, niet te vaak, af waarom mensen op een bepaalde partij stemmen. Zouden ze partijprogramma’s doorvlooien? Stemwijzers invullen? De staat van dienst van politici onder de loep nemen? In huiselijke kring en met andere intimi debatteren over hun keuze? Of laten ze zich vooral leiden door hun gevoel, emoties, anti- en sympathieën?

Dat de homo politicus, die bewust kiezende burger, een illusie is, mogen we onderhand bekend veronderstellen. Net als zijn broer, de homo economicus. De illusie bestaat in beide gevallen uit de veronderstelling dat de rede en niet het gevoel, emoties, etc, de doorslag geeft. Een supporter van een voetbalclub weet wel beter. Dat ben je door dik en dun, in voor- en tegenspoed, bij kampioenschap en degradatie. Juichen (soms) en huilen (vaak) met de medefans, lotgenoten, op de tribune en op de bank voor de buis.

Tijdens de verzuiling stemde je op de partij van je zuil en milieu. Soms hielp meneer pastoor of de dominee een handje door van de kansel te verkondigen dat God wilde dat je op Zijn partij stemde. Wie uit een seculier arbeidersmilieu kwam, haalde het niet in zijn hoofd om op iemand anders te stemmen dan Willem – ‘vader’ – Drees. Nestgeur bepaalde het stemgedrag.

Met de ontzuiling leek het er even op dat homo politicus een kans kreeg. De onderdaan was geëmancipeerd tot burger. Hij liet zich niet meer voorschrijven hoe hij zijn leven moest inrichten. En op wie hij moest stemmen. Dat maakte hij zelf wel uit. Wat natuurlijk een illusie bleek.

De zuilen mochten dan zijn verdwenen, maar het groepsdenken stak al gauw weer de kop op. Voor zover het al was weggeweest, natuurlijk. Het ligt misschien nu minder vast dan tijdens de verzuiling, maar groepsdenken bepaalt nog steeds in grote mate het stemgedrag. Alleen horen we nu niet meer tot een zuil maar tot een bubbel.

Er zijn natuurlijk verschillen tussen een zuil en een bubbel. De belangrijkste is dat je door je afkomst, – katholiek, protestants, socialistisch -, aan je zuil gebonden was. Een bubbel is een informele groep van gelijkgestemden. Je kiest voor een bubbel omdat de leden er dezelfde ideeën, idealen en waarden op na houden. Daar kunnen wel verschillen tussen zitten maar die zijn zelden meer dan nuances. Iedereen is het in principe met elkaar eens.

Die eensgezindheid leidt vaak tot conformisme. Dat kan komen door groepsdruk of, iets positiever, door een oprecht gevoelde loyaliteit aan de bubbel. Conformisme is niet iets dat de bubbelaars graag zullen horen, want iedereen weet zeker van zichzelf dat hij een autonoom, zelfstandig denkend individu is. Maar wie al te autonoom is en al te zelfstandig denkt, plaatst zich al gauw buiten de groep. Voor de meeste bubbelaars is dat niet aan de orde. De bubbel is hun comfortzone die ze niet uit vrije wil zullen verlaten.

Dat geldt voor alle soorten bubbels. De wappies van Forum voor Democratie (FvD) verschillen in dit opzicht niet wezenlijk van de GroenLinkse aanhangers van Greta Thunberg. (Voor de goede orde: dit is geen oordeel over de kwaliteit van het gedachtegoed, maar een beschrijving, en ook nog door een leek, van een psychologisch mechanisme.)

In hoeverre dit theorietje bevestigd wordt door de wetenschap, mogen sociaal-psychologen uitzoeken. Het is vooral gebaseerd op mijn eigen ervaringen en observaties en dus te anekdotisch om enige pretentie te kunnen hebben. Een aantal van mijn vrienden en kennissen is links, van D66 en PvdA tot GroenLinks. Fanatieke partijgangers zijn ze geen allen en de punten en komma’s van de partijprogramma’s zal ze worst wezen. Het is veel meer de sfeer, gedeelde culinaire en culturele voorkeuren en het gevoel van gelijkgezindheid in hun bubbel die hun partijkeuze en stem bepalen. En, niet te vergeten, de eenstemmigheid waarmee ze figuren en ideeën uit andere bubbels afwijzen en soms verketteren.

Zelf ben ik trouwens geen haar beter. Ik voel me politiek, verder niet, meer op mijn gemak in een vergelijkbaar liberaal bubbeltje. Van links moralisme, betweterij, hypocrisie en Gutmenscherei krijg ik uitslag. Ik heb meer vertrouwen in politici zonder grote idealen en meeslepende visies, die weten dat ‘uit het kromme hout van de mens niets recht valt te timmeren’ (Immanuel Kant) en dat het een hele toer is om de boel enigszins op orde te houden. Wie redelijk op de winkel weet te passen, is voor mij als politicus goed genoeg.

Dat zijn de leiders die ‘door de mist op zicht rijden’ en beseffen dat er 10 meter verderop opeens een wegversmalling kan zijn of, als het tegenzit, het ravijn gaapt. Dat zijn politici als Angela Merkel en Mark Rutte, met al hun makkes en feilen, waarvan ze zichzelf meestal bewust zijn, een groot pluspunt. En net als mijn linkse vrienden bij hun helden ben ik soms te geneigd hun het voordeel van de twijfel te gunnen. En als ik op hun tekortkomingen gewezen word, kan ik alleen maar zeggen: noem me maar iemand die het beter zou kunnen. Het antwoord, als het al komt, overtuigt me zelden tot nooit.

Stemgedrag en sportbeleving hebben veel meer gemeen dan we denken. En niet alleen omdat de politiek en de club vaak teleurstellen, maar omdat ze een beroep op doen op eenzelfde soort verbondenheid en groepsgevoel, al zal de beleving van de fan stukken hartstochtelijker zijn. En dat laatste is een geruststellende gedachte.