De afgelopen week is het formatierecord van 2017 (225 dagen) gebroken. De leiders van VVD, D66, CDA en ChristenUnie zijn bijna 230 dagen in touw om het land aan een regering te helpen. In zaaltjes op en rond het Binnenhof en omwille van de sfeer ook op landgoederen, ver van het Haagse gewoel. Of er in die achterkamertjes voortgang wordt geboekt, weet behalve direct en indirect betrokkenen niemand. Ter geruststelling hoor je wel eens gemompel over de broedende kip. Maar als de formatie een soap was geweest, was ze allang wegens ondermaatse kijkcijfers van het programma geschrapt.

Laatst vroeg iemand of het geen goed idee zou zijn de formatie aan een termijn te binden. Binnen drie maanden moest het toch lukken? De verkiezingsuitslag van maart wees toch op voortzetting van Rutte III?  Waarom moest het dan zo lang duren? Vanwege de ego’s?  Was dan niemand bereid ‘over de eigen schaduw’  te stappen? Los te breken uit de Binnenhofse bubbel? Iedereen had de mond vol van de dringende problemen die geen uitstel gedoogden. Woningnood, stikstof, klimaat, criminaliteit. Maar aan de formatietafel waren ze aan het patiencen.

De dame in kwestie gaf onmiddellijk toe dat haar suggestie ingegeven was door frustratie. Of zo’n termijn staatsrechtelijk mogelijk zou zijn, wist ze niet. Ze was aan het googelen geslagen en had begrepen dat het staatsrecht daarover weinig te zeggen heeft. Er staat niets over de duur van de formatie. De huidige praktijk was kennelijk in de loop der jaren gegroeid. De bal ligt bij het parlement, zeker sinds de Koning in 2012 buiten spel was gezet. Dus zou het parlement zelf niet het initiatief moeten nemen? Want zo kon het echt niet langer. Anders dreigden ‘Belgische toestanden’.  (België zat in 2010-’11 541 dagen zonder regering).

Haar suggestie was inderdaad erg uit de losse pols. Wat doe je als er na drie maanden toch geen nieuwe regering op het bordes staat? Andere partijen voor een andere coalitie zoeken? En als zo’n alternatieve coalitie evenmin van de grond komt? Nieuwe verkiezingen uitschrijven? Die stok achter de deur zou misschien tot enige spoed kunnen manen. De angst voor de kiezer zit er bij de meeste gevestigde partijen diep in. Zeker als hij de kans krijgt om de lamlendigheid van de formerende partijen af te straffen.

Het zal er dus wel niet van komen. Zo’n idee moet de tijd krijgen om te rijpen en in Den Haag zijn ze altijd goed in het bedenken van bezwaren.  Maar haar onbegrip en ongeduld zal ruim gedeeld worden, voor zover het gedoe op die paar honderd vierkante Haagse meters mensen nog een lor kan schelen. Ook dat is trouwens een teken aan de wand. Die onverschilligheid is op den duur een vruchtbare voedingsbodem voor onvrede en onbehagen waarvan alleen de populisten profiteren.

Je kan geen krant opslaan of een talkshow aanzetten of het gaat over een nieuwe politieke cultuur met meer tegenmacht, dualisme, transparant bestuur en nog zo het een en ander. Dat zou het verschraalde vertrouwen in de politiek moeten herstellen. Mevrouw Kaag van D66 heeft er haar ziel en zaligheid aan verbonden. Er zijn ook allemaal deftige commissie aan het werk geweest, de laatste onder leiding van de huidige informateur Johan Remkes, om ons parlementaire stelsel te moderniseren. De band tussen kiezer en gekozene moet hersteld worden, zodat de burger (weer) vertrouwen in de overheid krijgt. Of die aanbevelingen, o.a. een bindend correctief referendum, daartoe bijdragen. is de vraag. Zoals zoveel van die hervormingsvoorstellen zijn ze teveel het broedsel van de studeerkamer. Het gaat teveel over procedures, ongetwijfeld belangrijk, maar of deze de echte problemen kunnen oplossen is meer dan twijfelachtig.

De politiek heeft een formele, meer procedurele en een praktische kant. De eerste gaat over de democratische spelregels, vrije verkiezingen, de rechtsstaat etc. Ze vormen het kader waarin de dagelijkse politiek, het tweede aspect, zich afspeelt. Dat ze beide onmisbaar zijn voor een redelijk functionerende democratie behoeft hopelijk geen nader betoog. Ze zijn ook afhankelijk van elkaar en met elkaar verbonden. Die verbinding is het vertrouwen.

De burger heeft het meest te maken met de politiek in de praktijk. Hij gaat, als hij geen wappie is, zijn coronaprik halen bij het vaccinatiecentrum, zijn paspoort op het stadhuis en klopt als het water hem aan de lippen staat aan bij de sociale dienst. Als dat allemaal naar behoren loopt, zal je hem niet horen. Maar als het misgaat, met het vaccin, het paspoort en de uitkering, en ook nog buiten zijn schuld, krijgt hij de pest in. En daar komt de cholera bij wanneer hij ook nog genegeerd en geschoffeerd wordt. Als het vaker gebeurt, zegt hij zijn vertrouwen op in het beleid en uiteindelijk in de politiek.

Daarom is uitvoerbaarheid van beleid van vitaal belang. Dat zou appeltje eitje moeten zijn. De regering en het parlement hebben tot taak te voorkomen dat de burger het spoor bijster raakt in een doolhof van regelingen en regeltjes. De politiek staat in dienst van de burger en ja, het is in de relatie overheid-burger voornamelijk éénrichtingsverkeer. Dat zit ingebakken in het systeem. We betalen belasting en delegeren de politiek aan de door ons gekozen vertegenwoordigers. In het vertrouwen dat zij net als andere vaklui, loodgieters, artsen, hun werk zo goed mogelijk doen. Maar als ze er een potje van maken, neemt het vertrouwen de TGV met onbekende bestemming. En als de burger het ‘echt helemaal gehad heeft’, stapt hij uit op station Wilders (of Baudet of Van der Plas).

De veel te lang voortslepende formatie is een symptoom van deze malaise. Het formerende kwartet is te lang bezig met de eigen onhebbelijkheden en heeft de burger uit het oog verloren. Het is minachting. Een formatie van drie maanden valt momenteel buiten de realiteit maar als idee verdient het nadere overweging.