Sommige medailles zijn letterlijk en figuurlijk goud waard, ’n Olympische bijvoorbeeld. Maar het is niet altijd goud wat er blinkt.
Er zijn eremedailles in alle soorten en maten, blinkende carnavalsmedailles die je voor gein krijgt. (Ik had er nog een doos vol van liggen, maar heb er onlangs een Eindhovense verzamelaar blij mee gemaakt. Vergane ‘glorie’…). En je hebt vetleren medailles.
Waardeloos, maar vaak van onschatbare waarde voor degene die er een krijgt. Doorgaans is het een (onofficiële) onderscheiding voor bewezen diensten aan de samenleving. Want niet iedereen krijgt daar een koninklijke onderscheiding voor; niet alle lieve medemensen krijgen hun verdiende deel in de Lintjesregen. Zoals zoveel anonieme donoren, die met hun bloed aan vloeibare naastenliefde doen.
Eretekenen, erelinten en medailles bestaan al eeuwen en waren en zijn vooral in krijgsmachten erg gewild.
Otto von Bismarck (1815–1898) was ’n Pruis tot in het eelt onder z’n hakken. Hij werd ‘de ijzeren rijkskanselier’ genoemd, grondlegger van de Duitse eenheid tijdens het aflopende keizerrijk. Een vrome Lutheraan, die de pest had aan socialisten en katholieken. Hij had liever te maken met soldaten.
Hij stond er op om zo af en toe zelf aan soldaten hun verdiende ereteken te overhandigen. Toen hij eens ’n eenvoudige soldaat mocht onderscheiden met het IJzeren Kruis Eerste Klasse wilde hij die soldaat een beetje in verlegenheid brengen, een beetje te plagen.
Of hij niet liever honderd Taler, toentertijd een gangbare munt, wilde hebben in plaats van dat IJzeren Kruis?, vroeg hij aan de soldaat.
‘Wat is dat Kruis eigenlijk waard?’, vroeg die. ‘Wel’, zei de kanselier, ‘afgezien van de symbolische en emotionele waarde, schat ik zo’n twee Taler’.
‘In dat geval zou ik uwe Excellentie willen vragen om mij achtennegentig Taler te geven. En dat IJzeren Kruis’.
Er is een aspergegerecht naar Bismarck genoemd: een handjevol groene asperges, beetgaar gekookt. Leg die op een bord, schep er een of twee gebakken spiegeleieren op, beetje peper en zout en strooi er volop geraspte kaas over heen, bij voorkeur Emmentaler. Mag ook Parmezaanse zijn. ’n Ideale lunchhap.
De afgelopen weken heb ik ze zien liggen; los en verpakt in cellofaan, sommigen een beetje krom getrokken, met bruine kleurtjes aan de onderkant: de eerste asperges. Culinaire barbarij. Ook de asperges bij de betere groetenboer voelden in het begin slapjes aan. Alles behalve vanuit de grond rechtstreeks op je bord.
Enfin, de truc is bekend: je moet twee asperges tegen elkaar wrijven en als ze piepen, of tsjilpen dan zijn ze echt vers.
‘Wat is de overeenkomst tussen een kapelaan en een asperge?, vroeg de bisschop aan een van zijn kapelaans tijdens een parochiefeest. Die haalde de schouders op en keek de bisschop vragend aan.
‘Wel, als ze de kop opsteken moeten ze er allebei uit’.
‘Leuk’, zei de kapelaan, ‘maar kent u de overeenkomst tussen een bisschop en een asperge? De bisschop schudde het hoofd. ‘Heel eenvoudig’, zei de kapelaan, ‘als er paars aan komt zijn ze geen van beiden te genieten’.
In 1988 werd in Venlo een expo gehouden onder de alleszeggende naam Asparagus, Asparagus. De inrichters vroegen niemand minder dan de Belgisch schrijver/dichter Hugo Claus (1929 – 2008) om een toepasselijk gedicht voor de tentoonstellingscatalogus te schrijven. Wat hij deed. Met als titel ‘Asperges me’, het gebed waarmee vroeger in de katholieke kerk de gelovigen bij het begin van de mis werden besprenkeld met reinigend wijwater.
Claus heeft het gedicht met veel plezier geschreven, vooral omdat hij er wat speelse dubbelzinnigheden in kwijt kon…
Asperges me
Asperges zijn meestal heren,
meerderjarig en gaarne samen.
Zeker, er zijn ook dames bij,
die dragen bessen in de late zomer
en anderen groeien wild en vrij
in Venetië, de eerste dagen van mei
Soms waan ik mij zo’n heer,
(weerbarstig en met een onzeker geweten.
Men kan niet alles van mij eten,
mijn vel moet men eerst terdege pellen,)
een heer, neef van de hoppescheut
en van de schorseneer,
in de bittere aarde geteeld
en eenmaal in het licht, gegrepen
en graag geknepen.
En ook als ik reïncarneer,
dan niet Oosters in een kever
of een jonge loopse hond
maar als in de tijd van mijn leven
door een prinses vastgebonden,
oprecht rechtop klaargestoomd
en dan glijdend in haar mond.
Een winteravond lang
geurt haar stil water
naar mijn diepe grond.
Geef een reactie