Er zijn van die momenten dat ik me voel als de pertinente belichaming van het onzekerheidsprincipe van Heisenberg. Er gebeurt van alles, veel meer dan ooit is te vatten of weer te geven. Al zullen we, begiftigd als we zijn met spraak en rede, nooit ophouden het te proberen. Dat is een goede zaak. Laten we ons niet van de wijs laten brengen en toch vooral blijven doen alsof we grip op de dingen hebben.
Maar Heisenberg wist het ook al: voordat het zich daadwerkelijk voordoet is niets voorspelbaar. In de natuurkunde hebben we natuurlijk wel de statistische wet van de grote getallen, waarmee we wat aan kansberekening kunnen doen.
Maar ik heb maar één enkel leven, waarin elke specifieke gebeurtenis zich maar één maal voordoet. De tijd-ruimte van mijn leven bestaat uit evenementjes, die zich nooit herhalen. Een ondoorgrondelijk avontuur waarin nooit iets vaststaat. Toeval speelt er de glanzende hoofdrol en dat gun ik haar.
Wubbo Ockels ging de ruimte in
Zo ook nu weer. Ik liep wat rond in Colombo, dat oude Sinhala, een stad naar mijn hart die door haar gunstige ligging een voordelig verbond wist te sluiten met de Indische Oceaan. Het was het jaar dat Wubbo Ockels als eerste Nederlander een zevendaagse ruimtereis maakte.
En dat ik aan het eind van mijn omzwervingen door Sri Lanka een gelukkige ontmoeting had met Arthur C. Clarke, de vader van de geostationaire satelliet. Zonder de bemoeienissen van die satelliet zou het heel wat meer moeite gekost hebben die ruimteveer van Ockels op het juiste spoor te houden.
Volkomen verbandloze gebeurtenissen zoals het geboorte uur en de stand van de sterren dat zijn. Maar laat de eerste mens die het zonder de mythe van de causaliteit kan stellen hier gerust opstaan.
Ze mochten best onnozel zijn
Als improviserende freelancer door mijn bestaan roetsjend was ik op zoek naar geschikte onderwerpen voor verhaaltjes, die ik hier en daar misschien kon afzetten. Ze mochten best wat onnozel zijn zolang het maar wat penningen opleverde om weer even vooruit te kunnen.
Ook in die dagen waren er heel wat mensen die naar elders vertrokken, maar ze deden het een stuk anoniemer dan nu; zonder poespas van tv-camera’s en het nauwgezet inschatten van de risico’s. Om dit soort meanderende migranten te vinden moest je toen echt nog een beetje speurwerk verrichten.
En ik trof het. In een klooster ergens in het binnenland vond ik een Nederlander, die zich na de boeddhistische monnikspij te hebben aangetrokken Olande Ananda noemde.
Hè, waarom doe je dat nou, willen veel mensen in zo’n geval weten en dus vroeg ik hem naar zijn beweegredenen.
De mensheid spiritueel aansturen
Hij had in eerste instantie overwogen om swami te worden in India, vertelde hij. Maar bij nader inzien had hij toch maar besloten Shakyamuni te volgen, schoor zijn hoofd kaal, hulde zich in geel en trok rond met zijn bedelnap. Hij had van jongs af de roeping in zich gevoeld, maar het had even tijd gekost erachter te komen van waaruit er geroepen werd. Recentelijk verscheen er onder de titel Monks and Monkeys een boek over hem dat zijn lotgevallen en beproevingen gedurende meer dan 40 jaar in Sri Lanka beschrijft.
Een mooie zaak dat geroep, want het geeft richting. Er zijn mensen met een diepgewortelde drang de mensheid spiritueel aan te sturen. Met een hiëratische inslag zoals anderen een artistieke of politieke kunnen hebben. Of worden geboren als boer, loodgieter of voor het soldatenvak. Ze weten wat ze willen. Laat ik er maar eerlijk voor uitkomen, ik benijd ze best, die goed gewortelde zielen.
Zelf heb ik heb nooit iets geweten. Ik schreef maar wat verhaaltjes omdat het de enige manier was mijn dwarrelleven min of meer in stand te houden. Een stukje over die Nederlandse monnik in de binnenlanden van Sri Lanka moest wel ergens te slijten zijn, hield ik mezelf hoopvol voor.
Arbeidsethos en kunstbloemen
Dwalend door Colombo was het de chauffeur van een trishaw met wie ik mijn rondjes maakte, die het volgende verhaaltje aandroeg. Hij zette me op het spoor van een Belg, die een bedrijf had opgezet dat kunstbloemen maakte.
Ik zocht hem op en hij bleek wat inzichtelijke dingen te kunnen vertellen over het arbeidsethos in Sri Lanka, de mogelijkheden die er waren voor goedwillende buitenlandse ondernemers en enkele aardige anekdotes ontleend aan de lokale achterklap. Ik had in die dagen juist contact gelegd met de Financiële Economische Tijd uit Antwerpen en die zou god-zegene-de-greep, een dergelijk artikeltje wel opnemen.
Daarna volgde een interview met de voorzitter van het Nationale Verkeersbureau. Dat was vast ook wel ergens kwijt te raken, want de veiligheid van buitenlandse toeristen was in die dagen een veel besproken onderwerp.
De Tamil Tigers roerden zich en er waren aanslagen geweest in verschillende hotels. Bij binnenkomst werd je eerst gefouilleerd op wapens en bommen. Ook kerken behoorden tot hun doelwit en op de Bandaraike Airport van Colombo hadden ze zelfs een wijdrompig vliegtuig van Air Lanka opgeblazen.
Er waren geruchten dat ook het regeringsleger zich te buiten ging aan wreedheden. En in wereldwijde nieuwsuitzendingen werd een filmpje getoond, waarop te zien was hoe mensen werden opgeknoopt aan lantaarnpalen, de z.g. lamppost killings. Zoals het protocol in dergelijke gevallen voorschrijft hield de voorzitter niet op te benadrukken hoe vredelievend de Singhalesen van nature waren.
Yuri Gagarin was er te gast
Toen het conflict begon, had het regeringsleger niet eens genoeg ammunitie in haar depots om militair te kunnen optreden. En wat dat filmpje betrof, dat was nep en niet eens opgenomen in Sri Lanka maar in Tamil Nadu in Zuid India. Nog een verhaaltje erbij.
Maar om voldoende brood op de plank te krijgen en uit de kosten te komen, moest er meer komen en ik zocht verder. In Mount Lavinia, dat schitterende koloniale hotel, dat ook Yuri Gagarin tot haar gasten heeft mogen rekenen, ging ik op een middag aan de high tea.
De bediening bestond uit kelners met witte handschoenen en elegante Singhalese serveersters in een strakke zijden sari, een subtiel randje bloot rond het middel dat uitnodigt tot erotische speculatie. Op een gegeven ogenblik werd het een Duitse toerist te veel.
Wein, Weibe und gesang
‘Noch ein bier’, bralde hij naar een langskomende serveerster haar een ferme klets gevend op de lokkende vrucht van haar rijpende kontje; alsof hij een paard tot galop wilde aanzetten. Zonder er de minste aanstoot aan te nemen bracht ze haar handen bijeen tot de traditionele groet en schreed weg, maar die gratie was aan hem niet besteed.
Toen hij zag dat ik hem aankeek vroeg hij me of ik er een mee wilde drinken. Aangezien eenkennigheid niet een van mijn zwakheden is schoof ik bij hem aan. Horst, zoals hij bleek te heten, was hier al voor de vijfde keer. Misschien gaf hij ook dikke fooien af, zodat het bedienend personeel wel wat door de vingers wilden zien.
Maar het liet zich aanzien dat hij zijn Duitse tafelmanieren van Wein, Weibe und Gesang uit een tijd dat mannen zich nog wat konden permitteren, overal mee naar toenam.
Paringsdrang ritueel inleiden
Onsympathiek was hij niet en bovendien ontroerend oprecht. Hij was al jaren impotent vertrouwde hij me toe en het enige pleziertje dat hij zich nog gunde was zo af en toe een vrouw te betasten.
Blijkbaar liep hij daarin wat achter op de nieuwe feminiene erecode, die ook in de Heimat haar intrede gemaakt moest hebben. Veranderende tijden, waardoor ik zelf soms ook niet meer weet welke balderende danspassen te maken om opkomende paringsdrang ritueel in te leiden zonder van seksisme beticht te worden.
Gelukkig hoeft dat ook niet meer, want de natuur laat niet met zich sollen en heeft nu de vrouwen opgedragen het voortouw te nemen.
Ze woonde samen met Arthur C. Clarke
Horst gaf me het idee voor mijn volgende stukje. Hij was net terug van een dagje walvis kijken dat in die dagen een vrij nieuw item was op de toeristenmarkt. Daar was vast ook wel een stukje op te maken, hield ik me wenselijk voor. Horst gaf me de coördinaten van het bureau en de volgende dag hing ik aan de telefoon.
Een vriendelijke, zo te horen Amerikaanse dame nodigde me uit langs te komen wanneer het me maar schikte. Ze bleek kantoor aan huis te hebben samen met haar Singhalese man. We praatten wat over walvissen, het juiste seizoen en de plaatsen waar ze te vinden waren.
En de dreigingen -ook toen al- die ze boven het hoofd hingen. ‘We doen ook aan bewustwording’, zei ze. ‘Wij drieën, mijn man ikzelf en Arthur Clarke met wie we hier samenwonen’. Wist ik dat ze met deze beroemde man onder een dak verbleven? Ze waren als familie voor hem. Wilde ik hem misschien even zien?
Nanotechnologie
Ik had een paar boeken van Clarke gelezen. Taprobane, de naam waaronder de Grieken Sri Lanka kenden en toevalligerwijs ook die van het hotel aan de haven waar ik logeerde. In het boek van Clarke wordt door een ingenieur een ruimtelift ontwikkeld om goederen en mensen naar een ruimtestation te brengen. Een jaar of wat geleden kondigde een Japans consortium aan die daadwerkelijk te willen gaan bouwen. Vorderingen in de nanotechnologie zouden het binnen afzienbare tijd mogelijk moeten maken kabels te ontwikkelen die licht en sterk genoeg zijn dit te verwezenlijken. Al zijn er heel wat sceptici, die beweren dat het hier alleen maar een gewiekste PR stunt betreft.
Ook had ik Clarke’s optimistische 1984 Spring gelezen dat een tegenhanger moest zijn van George Orwells sombere toekomstvisie. Clarke was voor zover ik kon bevroeden, een van die mensen die geloven dat alles te beregelen is. Met toepassing van de juiste technologie waren alle wereldproblemen op te lossen. Hij meent dat we op een dag ook het weer onder controle kunnen brengen, zo is in Spring te lezen.
Het onzekerheidsprincipe van Heisenberg
Met het oog op de kolonisatie van de ruimte had Clarke alvast de Interplanetary Society opgericht, die als het eenmaal zover was zou kunnen fungeren als een overkoepelend orgaan.
Natuurlijk wilde ik deze visionair wel eens in levenden lijve zien en de Amerikaanse nam me mee over een binnenplaats naar het achterhuis waar Clarke zijn werkkamer had. Na het schudden van handjes ontspon zich een gesprekje en vroeg ik hem of hij meende dat we alles in de hand hadden. Of hij nu werkelijk geloofde dat de wereld maakbaar was, want er was immers dat onzekerheidsprincipe van Heisenberg.
‘Zeker, zeker’, stemde Clarke in, maar dat was alleen maar van toepassing op de microscopische wereld. In de macroscopische hadden we daar geen last van. Daar heerste immers de voorspelbaarheid van de grote getallen. Aangezien ik de beleefdheidsregels niet wilde overtreden, sprak ik deze grote man niet tegen.
Het causale verband
Maar als je goed kijkt, creëert elke bedachte oplossing meteen een nieuw probleem, al hebben we dat vaak niet in de gaten. Ondertussen vroeg ik me ook af hoe we ooit tot een allesomvattende theorie konden komen waarin het zowel kleine en het grote zijn opgenomen zolang ze als principieel verschillend worden beschouwd. Ik voel in dit opzicht eigenlijk meer voor zijn landgenoot David Bohm, eveneens natuurkundige, die aan het causale verband tussen handeling en gevolg maar een uiterst beperkte geldigheid toekent en in andere facetten van zijn denken meer boeddhistische trekjes vertoont.
Ten afscheid gaf Clarke me een gesigneerd exemplaar van een van zijn boeken, dat een duiktocht beschrijft naar een oud scheepswrak in de wateren rond Sri Lanka. Een verhaal over hem wist ik toen niet te schrijven.
Ook niet toen enkele maanden later, 73 seconden na de lancering, het ruimteveer Challenger ontplofte, waarbij alle zeven astronauten om het leven kwamen.
Geef een reactie