Nog een dikke drie maanden en er zijn weer verkiezingen. Provinciale Statenverkiezingen, dus op zich geen reden tot opwinding. Want wie kan het wat schelen hoe onze provincies worden bestuurd?

Toch zijn de verkiezingen ook van belang voor de landelijke politiek. De nieuwe statenleden kiezen namelijk op 30 mei de Eerste Kamer, ook wel senaat genoemd. En zonder goedkeuring van die Eerste Kamer komt er geen wet meer in het Staatsblad. De besluiten van de senaat zijn vooral interessant als die parlementaire afdeling dreigt tegen te stemmen. Dat laatste gebeurt in de praktijk maar zelden (tegenstemmen bedoel ik), maar ermee dreigen is aan de orde van de dag.

In de Eerste Kamer heeft het huidige kabinet geen meerderheid. De kabinetten van Mark Rutte – die al regeert sinds 2010, met andere woorden: bijna sinds mensenheugenis – hebben eigenlijk steeds nauwelijks voldoende steun in de senaat gehad. Dat ze het regeren zonder draagvlak toch hebben doorstaan is op zichzelf al een klein wonder. Tenzij je ervan uitgaat dat de Eerste Kamer een politiek orgaan is dat veel blaft maar zelden bijt.

Op dit moment is de meerderheid voor het kabinet ver weg in de Eerste Kamer. Die telt in totaal 75 zetels. Om besluiten er doorheen te krijgen zijn minimaal 38 zetels vereist. De coalitiepartners hebben er niet meer dan 32. Ze moeten in beginsel voor elk wetsvoorstel om stemmen bij de oppositie bedelen.

Dat wordt nog veel erger, want de regeringspartijen gaan bij de Provinciale Statenverkiezingen waarschijnlijk flink verliezen. Naar verwachting houden zij straks in de senaat maar een zeteltje of 27 over, misschien wel nog minder. Betekent dat dat dit bijzonder impopulaire kabinet snel gaat vallen?

Dat betekent het allerminst. De vorige kabinetten van Rutte waren ook impopulair, maar niettemin heeft geen ervan ooit hoeven af te treden na een debat in de Eerste Kamer. Zoiets is trouwens al vele decennia vrijwel niet gebeurd. Met uitzondering van Paars II dan, maar die breuk werd al heel snel weer gelijmd.

Het kabinet heeft twee opties om ‘in te breken’ bij de oppositie. Het kan kiezen voor ‘beschaafd’ populistisch rechts (JA21, BBB) of voor links (PvdA en GroenLinks, die vermoedelijk na de verkiezingen één fractie gaan vormen). De eerste keuze ligt wat minder voor de hand, omdat partijen als D66 zich niet graag afhankelijk zullen maken van extreemrechts.

Het ziet er dan ook naar uit dat Rutte c.s. vooral zaken zullen doen met PvdA en GroenLinks. Die twee hebben op dit moment samen 14 senaatszetels en die gaan ze naar verwachting niet verliezen. De coalitie moet het wel bijzonder slecht doen bij de verkiezingen wil dat niet voldoende zijn.

In de kabinetsformatie hebben VVD en CDA hemel en aarde bewogen om maar niet met de ‘linkse wolk’ in zee te hoeven. Binnenkort zijn ze er niettemin aan overgeleverd. In feite is dat nu al het geval. Waarom dan dat hevige verzet in de formatie? Ze kunnen nu toch al geen stap doen zonder dat die twee het goedkeuren? En dat wordt er na volgend jaar mei echt niet beter op.