Bent u ook zo benieuwd naar wie ons de komende drie jaar gaan besturen? Wordt het net zo’n kneuzenkabinet als Rutte III waar halverwege de fut uit was? Of wordt het een kloek, doortastend gezelschap dat de problemen in dit ‘ontzettend gave land’ (Rutte) voortvarend gaat aanpakken, te beginnen met de pandemie?

Menig burger vraagt zich bij een nieuw bewindspersoon vaak af: waar komt die nou weer vandaan? Wat maakt hem of haar geschikt om namens ons het reilen en zeilen in de polder voor zover mogelijk in goede banen te leiden? Kortom, wat zijn de selectiecriteria bij de belangrijkste ballotage van het land? Waar worden de toekomstige excellenties (excellent betekent uitmuntend, je zou het bijna vergeten) op beoordeeld?

Je hoopt dat bekwaamheid de doorslag geeft. Meneer X of mevrouw Y hebben hun sporen verdiend als bestuurder, politicus, ondernemer of voorman/vrouw in een belangrijke maatschappelijke organisatie. Soms hebben we geluk en blijkt een bij het grote publiek onbekende grootheid opeens een bestuurlijk natuurtalent dat ook in de Kamer zijn mannetje staat. Recente voorbeelden willen me op dit moment helaas niet te binnenschieten.

Hoe logisch dit criterium op het eerste gezicht lijkt, het betekent in de praktijk niet dat het vanzelfsprekend is. Het beginsel van de ‘juiste man/vrouw op de juiste plaats’ weegt in de politiek minder zwaar dan in bijvoorbeeld het bedrijfsleven. De kans dat kneuzen daar de top bereiken is toch kleiner.

In de politiek moet dit meritocratische beginsel vaak wijken voor andere criteria.  Het belangrijkste is het partijlidmaatschap, de politieke kleur. Dat maakt het voor partijloze kandidaten soms moeilijk om bewindspersoon te worden ondanks bewezen geschiktheid. Daar kan natuurlijk een mouw aan worden gepast. De kandidaat wordt alsnog snel lid van de partij die hem/haar naar voren schuift. Dat is bij Rutte III gebeurd met Menno Snel die namens D66 staatssecretaris van financiën werd.  Dat werd trouwens geen succes. Snel moest aftreden wegens het toeslagenschandaal.

Bij de partijkleur als criterium ligt het gevaar van de middelmaat op de loer. Daarbij speelt een ander, verwant criterium vaak ook een rol. Jansen is nooit positief en evenmin negatief opgevallen als Kamerlid of bestuurder. Hij was een modale backbencher, nog net geen stemvee. Als er al iets opviel, was het zijn loyaliteit aan de partijleider. Als bewindspersoon zal hij hoogstwaarschijnlijk niet uitblinken maar hopelijk evenmin veel schade aanrichten. Onder ambtelijk toezicht mag hij op de winkel passen.

Jansen heeft voor de partijleider bovendien een groot voordeel. Hij weet aan wie hij die auto met chauffeur en die onverwachte status te danken heeft. Hij zal vrijwel altijd doen wat de partijleider van hem verlangt. Dat is handig als op een bepaald departement hard ingegrepen moet worden. Het afbrandrisico is, nog een pluspunt, voor Jansen en niet de leider.  Dat zal de laatste er overigens niet van weerhouden om Jansen na bewezen diensten net zo makkelijk af te danken.

In een soortgelijke groep zitten politici die eveneens om opportunistische redenen gepromoveerd moeten worden. Dat kunnen we sinds de lotgevallen van Pieter Omtzigt (toen CDA, nu voor zichzelf begonnen) de categorie ‘functie elders’ noemen. Dit is zo oud als de politiek zelf. Lastpakken en dwarsliggers worden op het pluche geparkeerd in de hoop dat ze zich gedeisd houden. Vanuit het standpunt van de partijtop begrijpelijk maar als selectienorm ondeugdelijk.

De afgelopen jaren is de zaak nog gecompliceerd door het diversiteits- en inclusiviteits-criterium. Er moeten nu minstens evenveel vrouwelijke als mannelijke bewindspersonen zijn. En het wachten is op quota voor bewindslieden van kleur en van de lhbi t.m. z-gemeenschap. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die dit uit emancipatorisch oogpunt toejuichen. Niettemin mogen we hopen dat dit straks bij de selectie niet de doorslag geeft. Voor je het weet zit er weer een Ingrid van Engelshoven (D66) op onderwijs, of een Ank Bijleveld (CDA) op defensie of een Cora van Nieuwenhuizen (VVD) op verkeer en waterstaat.

(Dat is voor de male chauvinist pigs allerminst reden tot juichen:  aan mannelijke brekebenen was in Rutte III evenmin gebrek. Ik verwijs hiervoor naar de column van Fons Kockelmans over de ‘poppetjes’.  https://dwarsliggers.net/heel-veel-andere-poppetjes/ )

Maar goed, stel dat Mark Rutte erin slaagt al deze klippen te omzeilen. Op papier heeft hij een lijst met kandidaten om ‘je vingers bij af te likken’. Alleen, dan is hij er nog niet. Die kandidaten moeten bereid zijn om aan de grootste hondenbaan van de polder te beginnen. Ze moeten ongeveer alles opofferen wat het leven voor de meeste medeburgers aangenaam maakt.

Privacy heb je niet of nauwelijks meer. De telelens loert overal. Zelfs over straat gaan kan tegenwoordig niet zonder politiebescherming. Je moet de huid hebben van drie olifanten en je schouders kunnen ophalen over de drek die door de sociale media spuit. Mocht jij daarmee kunnen leven, dan heb je vaak nog familieleden die die digitale lynchpartijen en fysieke bedreigingen niet zo makkelijk wegsteken. En dat tegen een bezoldiging waarvoor ze in het grote bedrijfsleven niet van de golfbaan komen.

Je moet, met andere woorden, niet goed bij je hoofd zijn om deze ‘uitdaging’ aan te gaan. Voor professionele politici valt het nog te begrijpen. Het is toch de bekroning van hun loopbaan en daarom nemen ze al dat bovengenoemde ongemak op de koop toe. Maar voor een buitenstaander met andere, riantere carrièremogelijkheden? Die moet wel erg veel voor dit ‘ontzettend gave land’ over hebben. Of het zien als een opstap naar een lucratievere carrière in het bedrijfsleven of een prestigieuze baan bij een internationale organisatie.

Enfin, we zullen over een paar dagen wel zien wat Rutte bij elkaar heeft geharkt.

Ik wens u een goede jaarwisseling en een voorspoedig  2022.