Mens sana in corpore sano, een gezonde geest in een gezond lichaam. Ik ben de vijftig gepasseerd en het knaagt een beetje na het lezen van deze spreuk. Mijn geest is gezond genoeg, maar mijn lichaam… buikje, slappe spieren, geringe borstomvang.

De baas van de sportschool leidt mij langs de apparaten in de oefenruimte: stangen met gewichten aan het uiteinde, katrollen met plakken van zwart geverfd metaal aan stalen kabels, rolbanden waarop je moet hardlopen, gewichten in soorten en maten, de beul van een middeleeuwse martelkamer zou er jaloers op zijn.

Ik lig achterover, in mijn handen een greep met een kabel die vast zit aan twaalf gewichten. Je bepaalt zelf hoeveel je er wilt optrekken. Twaalf lijkt mij wat ambitieus, ik kies voor zes. Ik krijg ze niet omhoog, vier ook niet, het worden er twee. Terwijl ik met een rood hoofd aan het zwoegen ben, neemt een alfamannetje plaats op precies zo’n apparaat naast mij. Hij pakt de greep, snuift vervaarlijk, trekt alle twaalf de schijven een stuk of tien keer op en neer.

‘Zo Tarzan,’ zegt hij tegen mij, wanneer ik in mijn zwabberende T-shirt naast hem sta.

Mijn gezonde geest laat dit niet toe en ik zeg: ‘Klopt, me Tarzan, maar you Jane.’

Alfamannetje boos.

Voor de spiegelwand staat een kleerkast. Hij pompt zijn biceps op, wiebelt met zijn tepels, spant zijn six pack, draait zijn lichaam half opzij, bewondert zijn kuiten, verheft zijn monnikskapspier tot een landschapje. Hij ziet dat ik naar hem kijk. Voordat ik wegloop, zegt hij: ‘Wat is er mooier, dan bouwen aan je eigen lichaam.’ Bij de balie lever ik mijn lidmaatschapskaart in, ik ben uitgebouwd.