Nergens wordt het gevoel van nationale saamhorigheid zo gevierd als in het voetbalstadion. Soms lijkt het er zelfs op dat alle conflicten, ruzies, grensoverschrijdend gedrag niet meer bestaan. Voor de duur van de wedstrijd van het nationale team is iedereen Nederlander, Belg, Engelsman, Duitser en misschien, wie weet, Qatarees. De 11 spelers op het veld zijn de belichaming van de natie. Als het even meezit is zo’n elftal ook nog een toonbeeld van diversiteit en ‘inclusie’. Dan kan echt iedereen, waarschijnlijk op de fanatieke Baudet-aanhanger na, met een goed gevoel de oranje muts opzetten en juichen.

De positie van het voetbal is in de sportwereld uniek. Het is de enige echte wereldwijd beoefende volkssport. Tijdens een WK zitten een paar miljard mensen voor de tv om naar hun favorieten te kijken. Het evenement is voor velen de gebeurtenis van het jaar. En als de eigen jongens wereldkampioen worden, heeft dat een weldadig effect op het hele land. De mensen zijn in elk geval een paar dagen goed gehumeurd en de economie schijnt er een impuls van te krijgen. Ook schijnt er na een gewonnen finale vaak een geboortegolf te komen.

In sommige landen is het voetbal het uithangbord van wat we bij gebrek aan beter de ‘nationale identiteit’ noemen. Er zijn natuurlijk ook andere zaken waarmee zo’n land zich onderscheidt van de buren. Cultuur, geschiedenis, taal, zijn de voor de hand liggende samenbindende elementen. Maar vaak is dat niet genoeg, wanneer ‘het gevoel er bij te horen’ ontbreekt. Zonder dat ‘wij-gevoel’ is een levensvatbare nationale identiteit niet mogelijk.

Italië is een goed voorbeeld. Als je in het buitenland een Italiaan ontmoette, zei hij dat hij een Milanees of Napolitaan was. Zelden of nooit stelde hij zich voor als Italiaan. De oorzaak schijnt te zijn dat Italië laat, 160 jaar geleden, verenigd is. Tot die tijd was het een lappendeken van sterk verschillende regio’s, in de woorden van de 19-de eeuwse Oostenrijkse staatsman Klemens von Metternich niet meer dan een ‘aardrijkskundig begrip’. De regionale verschillen werden nog versterkt doordat wat nu het Italiaans is, pas laat de nationale taal werd. Als tot ver in de vorige eeuw een Venetiaan een Siciliaan tegenkwam, wat zelden gebeurde, kon hij hem niet verstaan.

Dankzij de sport en met name het voetbal werden die Milanezen, Romeinen, Sicilianen en Napolitanen Italianen. Natuurlijk hebben andere factoren een minstens zo belangrijke rol gespeeld. Zonder oorlogen – ‘in de oorlog wordt de natie gesmeed’ -, het fascisme en de economische ontwikkeling was die lappendeken geen politiek min of meer functionerende eenheidsstaat geworden. Maar het wij-gevoel, met zijn allen Italiaan zijn, beleefde men vooral in het voetbalstadion.

Ik woonde in Rome toen la squadra azzurra in 2006 wereldkampioen werd. Dat werd een drie dagen durend volksfeest waarbij het hele land in een permanente staat van gelukzaligheid leefde. Iedereen was dronken zonder gedronken te hebben. De roes van de triomf was meer dan genoeg. Ik kan me niet herinneren dat de festiviteiten ergens ontaard zijn in rellen en proletarisch winkelen. Het enige waar je last van zou kunnen hebben gehad, was het getoeter dat je uit de slaap had kunnen houden. Maar er was waarschijnlijk geen Italiaan die op dit grootse, historische ogenblik naar zijn bed wilde. (Er was zover ik weet geen geboortegolf na het WK).

Dit is nationalisme in zijn meest onschuldige vorm. Zelfs mensen die de koude rillingen krijgen bij het begrip en meteen denken aan fascisme en nazisme, kunnen er op deze manier meestal wel mee leven.

Omdat voetbal de sport van het volk is, is het een geweldig propaganda-instrument voor criminele regimes. Toen het Italiaanse elftal in de jaren 30 van de vorige eeuw wereldkampioen werd, straalde dat af op de fascistische dictator Benito Mussolini. Alsof hijzelf de beslissende doelpunten had gemaakt. Het verschafte zijn bewind voor veel Italianen de glans en rechtvaardiging die het mogelijk anders niet had gekregen.

Mussolini bleef natuurlijk niet de enige. Als het even kon, probeerde elke dictator politieke munt te slaan uit de populariteit van het voetbal en zijn sterren. De generaals in Argentinië konden in 1978 hun criminele gang gaan, mede omdat ‘hun’ voetballers in eigen land wereldkampioen werden door in de finale, helaas, helaas Oranje te verslaan. Vladimir Poetin haalde het WK in 2018 naar Rusland en kon bij de fans niet meer stuk, ook omdat de nationale ploeg verder kwam, kwartfinales, dan zelfs de meest verstokte supporter voor mogelijk had gehouden.

Of dat ook voor Qatar opgaat, moeten we afwachten. Ik weet niks van het land maar heb het idee dat het niet gaat lukken. Om er een volksfeest van te kunnen maken, moet er om te beginnen iets van een voetbalcultuur zijn. Het voetbal moet leven en niet alleen maar de hobby of het met veel poen gekochte prestigeproject van de heersende kliek zijn. Als het elftal geen deuk in een pakje boter voetbalt en al in de voorronde sneuvelt, kan het voetbal niet de uitdrukking van het wij-gevoel worden die het in echte voetballanden is. Ik denk niet dat de wereld daar rouwig om hoeft te zijn. Maar goed, wij hebben makkelijk praten. Wij hebben Louis van Gaal en Andries Noppert.