Jarenlang was het poldermodel een succesnummer. Het economische succes alhier werd ook in het buitenland toegeschreven aan een uniek overlegmodel. In de jaren 90 van de vorige eeuw wilden bijvoorbeeld de Amerikanen en Duitsers weten hoe we dat toch voor mekaar kregen. In redelijke harmonie problemen oplossen waarover ze elkaar thuis vaak in de haren vlogen. Zelfs aan de andere kant van de wereld was er belangstelling. Ik herinner me een door de ambassade in Tokio georganiseerd symposium over ’the Dutch way’. Wat de Japanse deelnemers ervan dachten, weet ik niet meer. Ik geloof dat ze het wel interessant maar niet iets voor henzelf vonden.

Er waren in die tijd ook mensen die polderen tot een nationale karaktertrek uitriepen. Het zou bij ons in de genen zitten. Het is de u ongetwijfeld bekende riedel. De strijd tegen het water zou ons allen, arm en rijk, graaf en boer van oudsher verbinden en dwingen tot pragmatische oplossingen. Iedereen was op zijn manier Hansje Brinker en stak als de nood aan de man was zijn vinger in een lekkende dijk. Ook historici van naam gingen er in mee. Het was meer legendevorming dan geschiedschrijving, maar soms gaat dat zo. Als iets een positief licht werpt op ons reilen en zeilen, is het gauw te mooi om te ontkrachten.

Dat wil niet zeggen dat er geen sceptici waren. Er waren historici die het een al te fraaie voorstelling van zaken vonden. En uit andere, vooral bestuurlijke en economische hoek, zag men vooral de nadelen. Stroperige besluitvorming, oplossingen vaak van het type kleinste gemene deler en, dat was misschien het grootste bezwaar, het uitbesteden van de politiek aan sociale partners en andere maatschappelijke organisaties. De burger deed niet mee en was toeschouwer van wat over zijn hoofd werd bedisseld.

Tegenover deze  onmiskenbare nadelen stonden even onmiskenbare voordelen. Als werkgevers en -nemers met elkaar rond de tafel gingen zitten, konden ze de scherpe kantjes wegslijpen en maatschappelijke spanningen neutraliseren en oplossen. Ze erkenden en respecteerden elkaar pijnpunten en dat maakte de weg vrij voor voor beide partijen aanvaardbare oplossingen. In de geschiedenis van het poldermodel is een ereplaats ingeruimd voor het ‘akkoord van Wassenaar’ uit 1982. Ik zal u niet vermoeien met de details, maar tijdens een van grootste naoorlogse economische en sociale crises slaagden ze erin de maatschappelijke vrede te bewaren.

Met het organiseren van maatschappelijk draagvlak is meteen het grootste voordeel benoemd. Als je er maar voor zorgde dat de pijn min of meer eerlijk verdeeld was, of zo wist te verkopen aan de achterban, konden de partners er mee leven. En met hen de rest van de samenleving.

Tijdens Rutte-III hebben we in elk geval een oplossing van een slepend probleem bij elkaar gepolderd. Daar danken we na jaren trekken en duwen het pensioenenakkoord aan. Dat was zonder meer een mijplaal. We hadden ook nog de klimaattafels, maar of die als een succes de annalen ingaan, waag ik te betwijfelen. Eerder als voorbeeld van de beperkingen van het model, vrees ik. Zelfs als je de kleinste gemene deler als norm accepteert, bleven de klimaattafels ver onder de maat. Er zaten teveel partijen en organisaties aan tafel en de standpunten waren soms nauwelijks te overbruggen. Dat viel met de beste wil van de polder niet glad te strijken.

Daarmee zijn we bij een fundamentele zwakte van het model. Polderen is alleen mogelijk als de partijen voldoende wil tot slagen mee brengen. Er moet op zijn minst een minimale basis voor overeenstemming zijn, vergezeld van wederzijdse goede trouw. Als die er niet zijn, is het gedoemd te mislukken en kun je er beter niet aan beginnen.

In een versplinterde en gepolariseerde samenleving wordt polderen steeds moeilijker en op den duur onmogelijk. We hebben 20 partijen en partijtjes in de Kamer en dat is, bij alle mooie woorden over representatie en verscheidenheid, een teken van zwakte. Het systeem is tegen zijn grenzen aangelopen en functioneert nauwelijks nog. De politiek heeft bovendien bij grote groepen haar krediet verspeeld. En daardoor weigeren sommige, niet alle, groepen verder te kijken dan het eigenbelang en te zoeken naar een gemeenschappelijke oplossing.

Dat is ook de wijdere betekenis van het stikstofdossier. Dat gaat natuurlijk in de eerste plaats over de inmiddels overbekende problemen die we hier niet nog eens hoeven toe te lichten. Het belangrijkste en voor het poldermodel mogelijk fatale punt is, dat de tegenstellingen zo groot en verhard zijn dat niemand ook maar een schim van een oplossing voor ogen heeft. Bemiddelaar Johan Remkes kan bemiddelen tot hij door zijn voorraad shag heen is, hij is veroordeeld tot het trekken aan een dood paard.

Remkes heeft voor donderdag een aantal andere belanghebbenden, banken, bedrijven in de agro-industrie en de supermakten, uitgenodigd. De animo is niet groot en sommige hebben laten weten dat de regering eerst verder moet zien te komen met de boeren voor zij eventueel aanschuiven. Dat zou wel eens Sint Juttemis kunnen worden omdat de regering noch de boeren concessie willen en kunnen doen. Het zit, kortom, muurvast.

Polderen wordt onder deze omstandigheden kringetjes draaien in een doodlopende straat. En er komt een moment dat de regering moet doen waarvoor zij is aangenomen: de verantwoordelijkheid niet langer afschuiven en haar beleid uitvoeren. Zoals hoofdartikelenschrijvers uit vervlogen tijden een passief kabinet eindelijk eens tot daden aanspoorden: regering regeer!