Soms slaat m’n fantasie op hol als ik de zoveelste onheilstijding lees over de opwarming van de aarde: krimpende gletsjers, afbrokkelend Poolijs, droogvallende meren, smeltend landijs op Groenland, de Zuidpool en de Himalaya. Met als onvermijdelijk gevolg een catastrofaal stijgende zeespiegel.

Als je daarover gaat nadenken – en fantaseren – slaat de schrik je om het hart. Dat wordt in de toekomst dus toch Amersfoort-aan-Zee. Dat duurt nog wel even, maar het is natuurlijk schandelijk egoïstisch om er dus de schouders over op te halen: Après nous le déluge; letterlijk!

In de vijftigste (jaarlijkse) Huizingalezing in de Universiteit van Leiden, begin december, schetste de Belgische historicus en schrijver David van Reybrouck ‘de kolonisatie van de toekomst’. Daar kwam ook de opwarming van de aarde ter sprake. Hij was nog somberder dan veel klimatologen.
‘We staan in Europa aan de vooravond van een mondiale klimaatcrisis die in korte tijd grote delen van het leven op aarde zal aantasten of zelfs onmogelijk maken. We staan aan de vooravond van vermoedelijk erg veel pijn, dood en ellende. En buiten Europa is het al begonnen’, aldus Van Reybrouck. Beste voorbeeld van zijn bezorgdheid?: de Noordpool is nu al de snelst opwarmende plek ter aarde.

In een recent Elsevier Weekblad las ik een gedicht van ene ‘Woutertje’, gemaakt in de zomer van 1958.
Dat was het jaar dat ik in dienst mocht/moest. Lichting 58-5. Dat laatste cijfer duidt op de vijfde lichting van dat jaar, toen jaarlijks, om de twee maanden, duizenden jongens werden opgeroepen om hun dienstplicht te vervullen voor Koningin en Vaderland.

Ik ben toen aan de Infanterie ontsnapt. Infanteristen worden zandhazen genoemd, maar in natte periodes kun je ze ook modderkonijnen noemen.
Infanteristen liepen in veelal in het open vrije veld en leerden van meet af aan het hoofd zo laag mogelijk te houden. Vooral natuurlijk als je moest tijgeren. Dan kroop je, net als een tijger, plat op je buik, op ellenbogen en knieën zo laag mogelijk over de grond. Ooit schijnt ’n sergeant tegen zo’n overijverig tijgerende recruut te hebben geroepen: ‘Hé, jij daar! Van Puffelen! Je bent hier om het vaderland te dienen, niet om het op te vreten’.

Ik werd geen zandhaas, maar hospik. Een opleiding aan de School Reserveofficieren Geneeskundige Dienst, afgekort tot SROGD; in de krijgsmacht wordt immers alles afgekort. Een kleine kazerne aan de Appelweg in Amersfoort… Klimaatcrisis? In Amersfoort? Geen sprake van. De seizoenen waren zoals ze moesten zijn: koud, sneeuw en ijs in de winter; zacht en groeizaam weer in de lente; zon, warmte, hitte in de zomer en kille nattigheid in de herfst. En de Eem bleef in en rond Amersfoort netjes binnen de oevers.

Maar die ‘Woutertje’ maakte zich toen al zorgen getuige zijn gedicht in het Nieuwsblad van het Noorden:

U hebt in de courant gelezen
van het onheil dat wij allen vrezen.
De catastrofe, ja, de ramp,
als een Zuidpoolgeleerdenkamp,
het poolijs ginder plots laat smelten.
Dan loopt van Groningen tot Elten,
van Middelburg tot Den Helder,
het water niet slechts in de kelder,
doch ver boven de huizen uit.
geen sterveling geeft meer geluid.

U hebt het allemaal gelezen,
De zeespiegel, opeens gerezen,
’t Is een gedachte die mij kwelt,
het Zuidpoolijs dat plotseling smelt.

Voorspellen is altijd moeilijk, ‘zeker als het over de toekomst gaat, zei cabaretier Wim Kan (1911-1983) eens. Maar dat er iets aan het veranderen is, of althans lijkt, in ons klimaat is langzamerhand voor iedereen wel duidelijk.

Op korte termijn zijn de weersvoorspellingen redelijk betrouwbaar. Hoewel… Begin december voorspelden sommige weerstations een bar koude maand Januari, vooral in de tweede helft. Die voorspelling is achterhaald. Het is al weken vorstvrij en het ziet er niet naar uit dat we over twee weken de ijsmeesters in Friesland moeten oproepen omdat er een Elfstedentocht lijkt aan te komen.
Maar roep nooit iets te vlug. Het is pas Januari.

De Olympische Winterspelen beginnen vandaag. In China. In een streek waar heuvels, lage en hoge bergen zijn, maar waar het niet vanzelfsprekend altijd, wekenlang sneeuwt. Dat soort vanzelfsprekendheid is aan het verdwijnen. De schrijvers van de reclamefolders van populaire Europese skigebieden in de Alpen en de Dolomieten die sneeuwzekerheid garanderen bevinden zich op glad ijs. Sneeuw in de dalen is nergens meer gegarandeerd en skiërs moeten steeds hoger op naar echte sneeuw.

Want nepsneeuw is een koud kunstje geworden. Dat wordt met kanonnen op de grauwe, kale pistehellingen gespoten. We zijn er aan gewend. Net als aan kunstijs; het hele jaar door. Niks leuker dan binnen schaatsen als buiten de mussen van de hitte van het dak tuimelen.

Het worden bijzondere Winterspelen. Alle deelnemers zitten al weken in de stress. Niet alleen vanwege hun medaillekansen, maar omdat ze nog vóór de start uitgeschakeld kunnen worden door een onzichtbare concurrent: het coronavirus.
Straks gaan de outsiders met een medaille naar huis, omdat de topfavorieten in quarantaine zaten…