Voor Pieter Omtzigt is een Nieuw Sociaal Contract zo belangrijk dat hij zijn partij ernaar heeft vernoemd. Omtzigt had een pakkender naam kunnen bedenken maar die naam, NSC, zal de kiezer weinig kunnen schelen. Als hij erop stemt, stemt hij op Omtzigt. De man zelf is de partij en het program. Dat nieuwe sociaal contract neemt hij op de koop toe.

Geleerden hebben vastgesteld dat Omtzigts ideeën veel lijken op die van het CDA. Er is hier en daar al sprake van het CDA 2.0. Dat is niet verwonderlijk omdat Omtzigt ruim 20 jaar een overtuigd CDA-er was. Je mag aannemen dat hij de ideologische beginselen van die partij nog steeds onderschrijft. Die uitgangspunten vormden mede de basis van de huidige verzorgingsstaat. En zonder de werkelijkheid al te zeer geweld aan te doen, kun je zeggen dat de verzorgingsstaat ons sociaal contract is.

De verzorgingsstaat wordt vooral geassocieerd met de sociaaldemocratie. Dat is niet ten onrechte. De ‘ouderen onder ons’ denken dan meteen aan Willem Drees, minister-president van de PvdA in de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen het fundament van de verzorgingsstaat werd gelegd. De sociaaldemocraten deden dat niet alleen. De confessionele partijen hadden een belangrijk aandeel en de liberalen gingen er mee akkoord. De verzorgingsstaat had een breed en sterk draagvlak.

Omdat hij premier was, ging de eer vooral naar ‘vader Drees’ zoals hij in de volksmond ging heten. De belangrijkste ‘architect’ was een katholiek die niemand meer kent. Gerard Veldkamp heeft als ambtenaar en minister van sociale zaken in verschillende kabinetten vorm en inhoud gegeven aan de verzorgingsstaat. Hij deed dat mede op basis van de katholieke sociale leer die de burger onder meer moest beschermen tegen de uitwassen van het kapitalisme. Die leer had nog een tweede misschien net zo belangrijk doel: voorkomen dat de kudde afdwaalde naar de liberalen, sociaaldemocraten, en, het ergste dat meneer pastoor zich kon voorstellen, de communisten. De rode haan mocht onder geen beding victorie kraaien.

De verzorgingsstaat beantwoordt aan de definitie van het sociaal contract dat in essentie niet meer en minder is dan een serie afspraken over de rechten en plichten van staat en burger. Op den duur werd het zo vanzelfsprekend dat geen politicus van welke kleur ook, het in zijn hoofd zal halen de verzorgingsstaat ter discussie te stellen. Omdat ik een keer deftig wilde doen, heb ik dat de ‘sociaaldemocratische bandbreedte’ genoemd. Om diezelfde reden noemde Mark Rutte Nederland ooit een ‘door en door socialistisch’ land.

Binnen die sociaaldemocratische bandbreedte beperkt de discussie zich tot drie punten: de verdere uitbouw, de betaalbaarheid en voorkomen van misbruik. In lijn met zijn karakter mochten de regelingen voor Drees niet te aantrekkelijk worden. Zijn lijfspreuk sprak wat dat betreft boekdelen: ‘niet alles kan en zeker niet tegelijk’. Ze moesten voorkomen dat de burger bij tegenslag, – ziekte en ontslag -, van de maatschappelijke ladder zou vallen en niet meer overeind zou kunnen komen. Daarna moest hij zo snel mogelijk op eigen benen staan. Kortom, het vangnet mocht geen hangmat worden.

De eerste 30 jaar na de Tweede Wereldoorlog gelden in West-Europa als de gouden tijd van de sociaaldemocratische consensus. Elk sociaaleconomisch probleem leek oplosbaar als je maar op het juiste moment aan de juiste knoppen draaide. Als het tegenzat, recessie, verhoogde de staat zijn uitgaven en als het meezat, hoogconjunctuur, legde de staat geld opzij om die bij een recessie uit te kunnen geven. Die formule bleek een illusie toen de internationale economie door twee opeenvolgende oliecrises, in 1973 en ’79/’80, van de rails liep. Meer geld in de economie pompen bleek de crises alleen maar te verergeren. Het resultaat was stagflatie: hoge werkloosheid en hoge inflatie. Volgens het boekje was beide tegelijk niet mogelijk. Men zat met de handen in het haar.

Rond die tijd vond een ‘cultuuromslag’ plaats. De consensus die 30 jaar het sociaaleconomisch en daarmee het politieke leven had bepaald, ging in de vuilnisbak. De staat moest ’terugtreden’ om de markt meer ruimte te bieden. Dat is de ‘neoliberale revolutie’ waarvan links een waas voor de ogen krijgt. In politiek correct gezelschap is een neoliberaal nu wat wat vroeger een fascist was.

Die reactie is overdreven. In de polder vonden de neoliberale beleidsaanpassingen plaats binnen de sociaaldemocratische bandbreedte. De PvdA van Wim Kok ging er uiteindelijk in mee. De regelingen werden versoberd en de man of vrouw aan het loket werd strenger en soms onaangenamer. De marktwerking deed zijn intrede. Er werden managementtechnieken geïntroduceerd die net als in het bedrijfsleven zelden zo goed werken als de voorstanders beweren. Maar anders dan bijvoorbeeld in het VK ging de verzorgingsstaat niet onder de sloophamer. Je kan je zelfs afvragen of het toeslagenschandaal mogelijk was geweest als de verzorgingsstaat daadwerkelijk was ontmanteld.

Bij zijn nieuwe sociaal contract zet Omtzigt ook in op bestuurlijke vernieuwing. Dat heeft veel voeten in de aarde en er zal binnen afzienbare termijn weinig van terechtkomen. Maar zouden zijn plannen voor de verzorgingsstaat realistischer, dwz betaalbaar en uitvoerbaar zijn? We zullen eerst de concrete voorstellen in zijn verkiezingsprogramma moeten afwachten. Vervolgens of hij de verkiezingen in november wint, zijn partij deelneemt aan het kabinet en of hij zijn plannen zonder grote concessies in het regeerakkoord krijgt. En zelfs als dat allemaal lukt, leert de ervaring dat ingrijpende veranderingen traag en moeizaam tot stand komen. Bij dat nieuwe sociaal contract zal het waarschijnlijk bij een partijnaam blijven.