Flamingo’s, statige vogels, sierlijk gevederd in prinsesjesroze met een kop als een hamer. Geen wonder dat Lewis Carroll ze in zijn “Alice in Wonderland” ten tonele voert: “Zo’n merkwaardig croquetveld had Alice nog nooit in haar leven gezien, vol hobbels en kuilen. De ballen waren levende egels, de houten hamers levende flamingo’s. In het begin had Alice de grootste moeite met haar flamingo. Het lukte haar nog wel om zijn lichaam onder haar arm te klemmen, maar elke keer als ze zijn nek mooi gestrekt had, klaar om de egel een klap te geven, draaide de flamingo zijn kop om.”

Als kind bewonderde ik de flamingo’s in Diergaarde Blijdorp. Stond ik te kijken hoe ze met hun kromme snavel naast hun ranke poten voedsel uit het water filterden. Ik wist dat zij foerageerden in de ondiepe zoutmeren van Noord-Afrika.

Nooit geweten dat flamingo’s in Zuid-Frankrijk voorkomen. Ik was verrast, toen ik dat hoorde. Daar moest ik naar toe.

Het is avond als mijn vriendin en ik Frontignan naderen. Vanaf de weg zien we de maan boven de Middellandse Zee. We ruiken de geur van een petrochemische industrie. Lichtjes van een raffinaderij doemen op, weerspiegelen in het water van het bassin. We zien silhouetten van flamingo’s in een onnatuurlijk habitat. Vloekend duiken we onze tent in. Hebben we hiervoor 1200 kilometer afgelegd?

Na een rusteloze nacht doen we inkopen op de markt in Frontignan, nemen een espresso op een terras. ‘Waar we vandaan komen,’ wil de ober weten. ‘ Pays Bas,’ antwoorden wij en doen in een adem verslag van onze ontgoocheling. De ober lacht. ‘Jullie moeten dertig kilometer verderop gaan kijken, bij het Bassin van Thau.’ Even later komt hij terug met twee glazen en een fles muskaatwijn. ‘Als troost,’ zegt hij, ‘a votre santé.

Nooit geweten van muskaatwijn. Gemaakt van een van de meest delicate druivenrassen. Door de Romeinen over het Middellandse Zeegebied verspreid. Friszoet en aromatisch van smaak, bloemrijk van geur.

Gezeten op een stoeltje langs de oever van het Bassin van Tau openen we een tweede fles Muscat de Frontignan, heffen het glas met de goudgelen godendrank nogmaals en nogmaals en proosten op de roze vogels, die inmiddels op één poot staand hun kop in de veren hebben gestoken. Maar dan, de volgende morgen dreunt het in ons hoofd.

Nooit geweten dat je van flamingo’s kijken zo’n koppijn kan krijgen.