Tante Marie woonde in Grave; beneden de sluis. Thuis, in Eindhoven, zeiden we nooit Grave maar altijd de Graaf. Daar gingen we wel eens met ons gezinnetje op vakantie. Op de fiets. Tante Marie was een halfzus van mijn vader. We zagen haar maar weinig, althans veel en veel minder dan al onze andere tantes die allemaal om de hoek woonden, in Zeelst/Veldhoven.

Omdat ze een wat hoge rug had noemden we haar Tante Bultje, zonder leedvermaak of oneerbiedigheid. Tante Bultje-Marie was een allervriendelijkst mens en zette haar deur in de Graaf gastvrij voor ons open als we er ’n paar dagen kwamen logeren. Ze was getrouwd met oom Arnoud, of schreef je zijn naam met ’n t ? Hoe dan ook, een kleine, merkwaardige man met veelal blozende wangetjes en een hoge stem. Hij deed in hout, iets met bomen.

Als we er logeerden stapte hij elke morgen de keuken binnen waar we ontbeten en vroeg dan meteen: ‘En?, niet ziek?’.
Hij vroeg het natuurlijk uit interesse, uit pure bezorgdheid, maar het klonk ook alsof ‘íe verbaasd was dat we niet koortsig, snotterig, met ’n lopend oor en buikkrampen aan tafel zaten.

Tante en oom – en hun zoontje Jopie – woonden in een huis wat wij als kinderen spannend vonden: je stapte gelijkvloers het huis binnen, maar om in de tuin te komen moest je aan de achterkant twee trappen af. Het was tegen de dijk aangebouwd, of misschien lag het terrein van de achtertuinen lager. Vandaar het niveauverschil wat wij in het platte Eindhoven niet kenden.

Ik heb fijne herinneringen aan die paar bezoeken aan de Graaf, ook aan de uitstapjes zoals naar de grote stad Nijmegen.  Alleen die brug… , die brug over de Maas, om de hoek bij tante Marie. Het fietspad lag naast de overkapping en je keek vanaf de fiets de ‘diepte’ in, naar het stuwende water.  Ik zat bij mijn vader achterop de fiets en weet nog dat ik me elke keer aan hem vastklampte; pure schrik. En als we die brug dan eindelijk… over waren, dacht ik al aan de terugweg.

Natuurlijk stelden m’n ouders me telkens gerust: ‘Er kan niks gebeuren. Het is helemaal niet zo hoog’. Ja, ja,
Berend Boudewijn heeft onlangs een bundel gemaakt over zijn in 2019 overleden vrouw Martine Bijl. ‘Van dit en dat en van alles wat’, is de titel. Hij haalt onder meer herinneringen op aan haar theaterleven maar vond ook nogal wat losse notities op haar computer. Zoals deze:

‘Ik was als kind al zo achterdochtig. En terecht, want niemand spreekt de waarheid.
‘Het doet geen pijn’, zei de tandarts.
‘Je wordt niet misselijk’, zei de man van de draaimolen.
‘Het water is heerlijk’, zei de badman.
‘Je voelt er niks van’, zei m’n eerste vriendje.
‘Je staat op het toneel en alles valt van je af’, zeiden m’n collega’s’.

Boeken en vakantie horen bij elkaar. Of juist niet. Ik heb vrienden die steevast een stapeltje boeken meenemen op vakantie omdat ze dan lekker de tijd hebben om ongestoord achterstallige lectuur te kunnen lezen.
En er zijn mensen die precies het omgekeerde doen: omdat ze het hele jaar door al zoveel lezen willen ze op hun vakantie liefst zo weinig mogelijk lettertjes zien en eigenlijk het liefste alleen maar een menukaart inkijken.

Ik had twee boeken bij me, waarvan er een voor onderweg: ‘Gelijk oversteken’, van Roald Dahl. Hij vertelt daarin dat hij op zekere dag onverwacht en onaangekondigd een kist vol boeken thuis bezorgd krijgt, afkomstig van oom Oswald van wie de familie al dertig jaar lang niets meer had gehoord.
Het zijn z’n dagboeken. Er zit een brief bij, dd 10 maart 1964, die als volgt begint:

‘Beste jongen,
Ik geloof dat jij en je drie zussen mijn naaste nog levende bloedverwanten zijn. Daarom zijn jullie mijn rechtmatige erfgenamen en aangezien ik geen testament heb gemaakt, krijgen jullie alles wat ik nalaat wanneer ik sterf.
Helaas heb ik niets om na te laten. Vroeger bezat ik nogal wat en het feit dat ik het onlangs op mijn eigen manier heb weg gedaan, gaat je niets aan. Maar als troost zend ik je mijn persoonlijke dagboeken. Die horen in de familie te blijven, vind ik’.

In onze familie zit geen oom Oswald. Wel een oom Arnoud , of schreef je het met ’n t ?
Maar hij heeft me geen kist vol boeken gestuurd. Dus koop ik ze zelf, of haal boeken uit m’n kast om ze weer eens te lezen.
Liefst buiten, op deze aangename zomeravonden, net zolang de schemering het toelaat.

Terwijl zwaluwen, hoog boven de boomtoppen, flitsend op jacht zijn naar hun avondmaaltje, schenk ik alvast ’n slaapmutsje in; ’n heel lichtjes gekoelde Grappa.
Indachtig de Italiaanse dichter en filmregisseur Mario Soldati (1906-1999) die eens heeft gezegd:
‘Als wijn het bloed is van de aarde, dan is grappa haar ziel’.