Trots stapt de kloek met haar vijf donzen bolletjes over het gazon. ‘Weer volop eieren over een maand of zes,’ zegt Martha tegen haar dochter. Na veertien weken zijn de staartveren van de kuikens flink gegroeid, hun kammen en oorlellen kleuren helderrood, aan hun poten zitten sporen waarmee zij zich kunnen meten met een rivaal, het kraaien wordt met succes geoefend. Het is duidelijk, hier stappen vijf parmantige hanen rond.

Martha bezegelt het lot van het onproductieve stel. Ze moeten in de pan, maar ze zelf afmaken kan zij niet. De broer van haar buurvrouw, die zelf vier hanen heeft, komt die week langs om ze te slachten. Die van Martha neemt hij in één moeite mee.

Na een half jaar liggen de vijf hanen nog steeds in de diepvries. Hoewel Martha een liefhebber is van een broodje pulled chicken, krijgt zij een brok in haar keel bij het idee om haar eigen hanen op te eten. Op een druilerige herfstdag graaft zij een gat achterin de tuin, legt er de stijf bevroren bouten in en mompelt: ‘Veel hennen in de hanenhemel toegewenst, lieve hanen.’ Opgelucht gaat zij naar binnen waarna zij de kapoen, die zij bij de poelier heeft gekocht, in de oven schuift.