Om de kloof tussen burger en politiek te verkleinen, komt sinds jaar en dag het ene na het andere voorstel voorbij. Referenda in alle soorten en maten, burgerraden, die nieuwe bestuurscultuur en wat staatsrechtgeleerden en politicologen nog meer bij elkaar fröbelen. In alle gevallen moet de betrokkenheid van de burger bevorderd worden. Dat klinkt mooi, nobel en vooral democratisch. Maar wat als de burger daar geen zin in heeft?

Een tijdje geleden pikte ik in de ramsj een boek op van het inmiddels overleden oud-Kamerlid (PvdA) en politicoloog Lambert J. Giebels. Het heet ‘Ontwikkeling van het democratisch denken’. Het is een aardig boek al wordt het ontsierd door een voor mij onbegrijpelijke waardering voor de warrige hersenspinsels van de katholieke paleontoloog Teilhard de Chardin, een tegenstander van Darwins evolutietheorie. Maar de kern van zijn betoog is glashelder. In de democratie draait het om twee principes: participatie en delegatie.

Het zou mooi zijn als de burger meer is dan passief stemvee die op gezette tijden zijn stem uitbrengt en het verder voor gezien houdt. Alleen, hij heeft daar vaak de tijd niet voor of geen zin in. Vergaderen, debatteren, stukken bestuderen, dat is niet zijn ding. Het gezin slokt veel van zijn tijd op, de kantinedienst bij de voetbalclub vindt hij belangrijker en dan is er nog oma in het verpleeghuis. Daar is een oplossing voor gevonden. Hij besteedt het werk uit aan de specialist, de politicus en diens partij van wie hij denkt dat hij meer of minder volgens zijn eigen overtuiging aan de slag gaat, het delegatieprincipe.

Als die politicus er te weinig van bakt, kan de burger hem bij een volgende verkiezing weg sturen. Zoals je de loodgieter niet meer belt voor de lekkende kraan als hij bij een vorige klus slonzig werk heeft geleverd. Een politicus is in de eerste plaats een vakman, althans dat mogen we hopen. Daarin verschilt hij niet van de loodgieter, de tandarts en de automonteur. Ze vervangen respectievelijk het leertje in de kraan, vullen het gaatje in de kies en monteren de nieuwe uitlaat. Met andere woorden, ze lossen problemen op.

Dat is bij alle prachtige theorieën over politiek, samenleving , burgerzin en democratie het wezen van de politiek. Een politiek systeem moet het zo goed mogelijk oplossen van problemen, van klimaatverandering tot de losliggende stoeptegel, tot zijn hoofdtaak maken. Dat doet een democratie doorgaans beter dan het alternatief, de dictatuur. Met Stalin, Hitler, Mao en nu Vladimir Poetin heeft de wereld slechtere ervaringen dan met Churchill, Roosevelt, Merkel en, vooruit, Mark Rutte.

Dit is zo vanzelfsprekend dat we geneigd zijn een groot voorbehoud te vergeten. Het systeem moet functioneren. De burger moet zien en merken dat de politiek in staat is problemen op te lossen. Als politici er niet in slagen de woningnood, de onderwijs- en stikstofellende op te lossen en levens van mensen verwoesten zoals in het toeslagenschandaal, verliezen ze het vertrouwen, het enige kapitaal dat ze hebben. Het resultaat is dat burgers hun heil zoeken bij de uitbaters van hun onvrede. Het zal u niet ontgaan zijn dat de media de afgelopen dagen uitvoering hebben stil gestaan bij de moord op Pim Fortuyn. Vaak met de conclusie dat wat wat hij toen aankaartte nu misschien nog actueler is dan 20 jaar geleden.

Een van de  hoofdoorzaken van de malaise is het te grote aantal partijen in het parlement. Momenteel staat de teller op 20 partijen op 150 zetels. Het valt niet uit te sluiten dat daar nog een of twee bijkomen, want hoe kleiner en onserieuzer de partij hoe groter de kans op afsplitsing. (Het wachten is nu nog op de opsplitsing van een eenmansfractie). Voor die partijtjes is het parlement in de eerste plaats de bühne voor hun egotripperij. Aan het echte werk, als ze het al zouden willen, komen ze niet toe door het gebrek aan adequate ondersteuning.

Laten we even een oude truc toepassen. We vragen een inwoner van Buiten-Mongolie die tot vandaag geen idee had waar onze polder ligt, wat hij van die versplintering vindt. Tien tegen een dat hij met zijn vinger op zijn voorhoofd tikt. Twintig partijen is gekkenwerk. Dat kan niet goed gaan. Dan leg je de loper uit voor mafketels, ladelichters en egotrippers, voor de Thierry Baudets en Sylvana Simonsen van deze wereld. Hij zou direct een drastische beperking van het aantal partijen voorstellen.

Wat de Buiten-Mongool meteen doorheeft, de noodzaak van een kiesdrempel, is in de polder nog steeds een taboe. Daar zijn allerlei hoogwaardige motieven voor te bedenken, waarvan de belangrijkste het principe van de evenredige vertegenwoordiging is. Elke burger moet zich vertegenwoordigd weten door, of zoals dat tegenwoordig heet, herkennen in een partij van zijn voorkeur. De wildgroei aan partijen moeten we maar op de koop toenemen.

Alle deftige commissies en geleerden die het feilen van ons bestel onderzocht hebben, hebben geen boodschap aan de aanbeveling van onze Buiten-Mongool. In de voorstellen van de laatste, de commissie-Remkes, komt het niet voor. Alsof een kiesdrempel iets onbetamelijks zou zijn waar je in net gezelschap niet over praat.

Natuurlijk is een kiesdrempel geen wondermiddel. En mocht het ooit op de agenda komen, krijg je onherroepelijk gesteggel over hoe hoog de drempel moet zijn. (Vijf procent lijkt mij uitstekend). En wie erop wijst dat de malaise veel dieper zit, in de bureaucratie, ondoordringbare instanties (UWV),  eindeloos gepolder, niet gekozen instituties (adviesraden, planbureaus) en activistische rechters, heeft gelijk. Maar we moeten ergens beginnen. Al ben ik bang dat het lang gaat duren en moeilijk wordt. Want die kleine partijtjes zullen helaas nooit voor hun eigen doodvonnis stemmen.

Niettemin gloort er enige hoop. Sigrid Kaag (D66) zou onlangs hebben geopperd dat de invoering van een kiesdrempel overwogen moet worden. Voor de leidster van een partij die ooit is opgericht om het bestel te vernieuwen, is dat in elk geval een eerste teken. Nu nog de daad bij het woord, graag.