Zodra er in Europa een bovenmodale crisis uitbreekt, kijken de bondgenoten met argusogen naar Duitsland. Gaan ze in Berlijn hun eigen weg of trekken ze op met de vrienden in de EU en NAVO? Vooral door de Oost-Europese buren maar niet alleen door hen wordt Duitsland als ‘niet altijd betrouwbaar’ gezien. Zouden ze heulen met de Russen? Hebben ze lak aan ons? Wordt het weer ‘Deutschland zuerst’?
Die al dan niet vermeende onbetrouwbaarheid heet sinds jaar en dag het Duitse vraagstuk, of, als je een Brit bent, het Duitse probleem. Sinds Otto von Bismarck 150 jaar geleden de Duitse deelstaten verenigde tot een keizerrijk onder leiding van Pruisen, is dit het centrale vraagstuk van de Europese politiek. Dat nieuwe Duitsland was tot stand gekomen door oorlog te voeren; met ‘bloed en ijzer’, aldus Von Bismarck die altijd goed was voor een pakkende one-liner. En de angst was groot dat dit nieuwe Duitsland met zijn economische macht en onverslaanbare leger zijn wil aan de rest van Europa zou opleggen.
Bismarck was een staatsman uit de buitencategorie en wist met veel kunst en vliegwerk de hoogmoed en ambities van zijn landgenoten in toom te houden. Zijn opvolgers waren niet van zijn kaliber. Duitsland begon zich te gedragen als de lomperik die bij een diner meteen aan het hoofd van de tafel gaat zitten en het hoogste woord heeft. Duitsland was nu een grootmacht en eiste luidkeels de hem toekomende ‘plaats in de zon’ op. Daarmee joeg het de andere Europese grootmachten, Frankrijk, Rusland en het VK, de stuipen op het lijf.
Het moest een keer misgaan. Dat gebeurde met de Eerste Wereldoorlog. Dat was niet alleen de schuld van Berlijn, zeggen historici, maar toch.. Daarna kwam WO II en over de schuldvraag bestaat hier geen verschil van mening. Dat was met de holocaust het werk van de Fuerhrer met enthousiaste steun van zijn landgenoten.
Na de oorlog leek het Duitse vraagstuk te zijn opgelost. In de eerste plaats waren er nu twee Duitslanden. In het westen had je de Bondsrepubliek en in het door de Russen bezette oosten de communistische Duitse Democratische Republiek (DDR). Het risico dat de Duitsers weer op avontuur zouden gaan, was daarmee eigenlijk verdwenen. In het Westen werden ze bovendien ‘ingebonden’ in de EU en de NAVO. Het wantrouwen bleef, want er was teveel gebeurd. Maar de Duitsers bleken in elk geval naar buiten schuldbewust en deden erg hun best om model-Europeanen te worden. Het hielp dat ze trouwhartig de portemonnee trokken als het nodig was voor het ‘Europese project’.
En toen viel in november 1989 de Berlijnse Muur en waren de Bondsrepubliek en de DDR binnen een jaar herenigd tot een Duitsland. In een klap was dat herenigde Duitsland weer het verreweg belangrijkste land van Europa. En daarmee was het Duitse vraagstuk terug van eigenlijk nooit weggeweest.
De Duitsers krijgen vaak het verwijt dat ze niet met hun nieuwe rol en verantwoordelijkheid kunnen omgaan. Op hun beurt klagen de Duitsers vaak dat ze het in de ogen van de buren nooit goed kunnen doen. Percepties, hoe anderen je zien, spelen in de politiek en diplomatie een belangrijke rol. En daar heeft Berlijn een probleem. Bij elke crisis, de financiële, Euro-, en vluchtelingencrises, en nu de oorlog in de Oekraïne worden ze door de bondgenoten nauwlettend in de gaten gehouden. Blijven ze binnen de bondgenootschappelijke perken?
Tijdens de Euro-crisis van 10 jaar geleden voorzagen Grieken het portret van kanselier Angela Merkel van een Hitler-snorretje. Andere landen hielden haar met haar ‘wir schaffen das’ verantwoordelijk voor de vluchtelingencrisis van 2015/16. Nu zou Merkel door teveel te vertrouwen op Russische gasleveranties op zijn minst medeschuldig zijn aan de energiecrisis in eigen land en ‘dus’ in Europa. Dat het niet altijd zo eenduidig en makkelijk ligt, doet er niet toe. Als je de schijn tegen hebt, raakt de nuance zoek.
Duitse politici hebben niet altijd oog voor de gevoeligheden van andere landen. Tijdens de euro-crisis zette Merkel een harde bezuinigingskoers door. Dat was vooral pijnlijk voor landen als Griekenland, Portugal, Italië en Spanje. Een prominente partijgenoot van Merkel vond het toen nodig om tevreden vast te stellen ‘dat in Europa nu Duits wordt gesproken’. Daar waren ze in Griekenland en Italië waar de nazi’s enorm hebben huisgehouden, met reden erg boos over.
De oorlog in de Oekraïne is natuurlijk van een andere orde. Na de Russische invasie raakte kanselier Olaf Scholz in een grote toespraak aanvankelijk de juiste snaar. Het Rusland-beleid was te naïef geweest maar nu stond Duitsland aan de goede kant. Berlijn ging zijn zwaar verwaarloosde defensie op orde brengen en de Oekraïne helpen. Alleen, de daden bleven lang achter bij de grote woorden. Het begon op te vallen dat Duitsland steevast achter in de rij stond als er geleverd moest worden.
Intussen woedden er in talkshows discussies en schreven linkse intellectuelen open brieven waarin de levering van ‘zware wapens’ werd afgewezen en Kiev werd geadviseerd ‘zo snel mogelijk’ met Vladimir Poetin te gaan onderhandelen. Het was nog net geen advies de witte vlag te hijsen. Scholz zelf vindt dat ‘Rusland de oorlog niet mag winnen’. Maar dat de Oekraïne de oorlog moet winnen, inclusief teruggave van bezette gebieden, ook de Krim, hoor je hem niet zeggen. Zoiets valt niet goed bij de bondgenoten.
Nu is er weer gedoe over het steunpakket waarmee Berlijn de energiecrisis wil aanpakken. Dat zou volgens de Zuid-Europese landen te royaal zijn. Duitse bedrijven zouden daardoor te veel voordelen krijgen en dat is concurrentievervalsing. Het pakket is in verhouding niet groter dan het onze, maar omdat het van de Duitsers is, ontstaat er meteen gekrakeel. Het was ‘egoïstisch’. En iedereen herinnerde zich meteen weer dat Berlijn in het begin van de corona-crisis weigerde medische apparatuur te sturen naar buurlanden waar het harder nodig was.
Wat Berlijn in crisistijden ook doet, het zal altijd met argwaan worden gevolgd. Soms zullen ze het voordeel van de twijfel krijgen en vaker niet. Het Duitse vraagstuk zal nooit verdwijnen. En de Duitsers zullen die last altijd mee moeten torsen.
Geef een reactie