Een van mijn Thaise kennissen heeft de trekken van Don Juan. Onverzadigbaar rent hij van de ene vrouw naar de andere. En onderwijl maakt hij zich zorgen, zo bekende hij op een van zijn spaarzaam oprechte ogenblikken. Hij lijkt er echt mee te zitten. Nooit zal hij in staat zijn het grote arsenaal aan seksrijpe vrouwen in Thailand uit te putten. Tot ouderdom zijn potentie afzwakt, zal hij gedoemd zijn rond te sprinten in zijn niet te beteugelen onrust. 

Ik ken die onrust ook. Maar bij mij richt die zich op een ander lustobject. Het zijn landschappen die me voortdrijven. Schrijvend voor een reismagazine was er een tijd dat ik de wereld rondrende; van het ene naar het andere, vliegtuig in vliegtuig uit. In mijn geheugen liggen ze haarscherp opgeslagen.  

Als relikwieën haal ik ze tevoorschijn om op momenten dat ik de eenzaamheid verkies boven al het theatrale gedoe van onze uitdijende steden. Wellicht ook als remedie tegen een opkomende depressie. En godallemachtig, wat zijn er onnoemlijk veel, die met hun schoonheid het menselijk hart weten te bekoren. Nooit zal ik de gelegenheid hebben om al die schitterende plekken op deze aarde uit te putten.  

Maar met het klimmen der jaren ben ik wat monogamer geworden. Ik beperk me nu grotendeels tot wat me in mijn thuisbasis Thailand voor ogen komt. En maak zo nu en dan een escapade door een van de buurlanden of een trip naar Europa, dat me mijn wortels gaf. Ik ga daarbij spontaan te werk. Zonder enige terughoudendheid houd ik me aan de impuls van het moment zoals die zich aandient. Om me te laten meedrijven op de winden zoals ze waaien.  

Een tijd terug brachten ze me naar Tung Song, een zielloos, in beton uitgegoten stadje in het zuiden van het land op een kruispunt van enkele grote wegen. Maar de natuur had het op zijn heupen. Dagenlang zat er ik weggedoken onder het afdak van mijn guest-house. En ik wachtte, luisterend naar de moesson, die uit de opgezwollen buiken van de regenwolken luidruchtig neerkletterde. Maar op een ochtend hernam de tropenzon haar rechtmatige plaats en installeerde zich blèrend aan de hemel. 

Zonder te dralen sprong ik in mijn oude Chevy truck Afrimele en toog verder zuidwaarts. Om terecht te komen in de ‘wetlands’ van Thailand. Toen ik er alweer heel wat jaren geleden voor het laatst was, lag deze weg er nog niet. En wat een klus moet het geweest zijn haar aan te leggen. Op hoge betonnen poten stapt ze vele tientallen kilometers door het land, dat zich op de meeste plekken niet boven de zeespiegel heeft kunnen verheffen.  

Plat een euclidisch vlak strekt het zich uit naar de van hitte bevende horizon. De hemel hangt er een schilderij van schuimende wolken boven. Het heeft iets weg van de Camargue. Alleen zijn het hier geen wilde paarden die er doorheen draven, maar rustig grazende waterbuffels. Ergens las ik dat ze er al eeuwenlang gefokt worden. Als dat inderdaad zo is, zullen er in de loop der tijd heel wat in de magen van de krokodillen verdwenen zijn, waarmee ze dit gebied moesten delen.   

Om te kunnen schuilen tegen het spuitende zonlicht hebben de buffeljongens hier en daar een afdak neergezet. Ergens midden in het land heeft iemand een vrij fors uitgevallen stenen stelthuis gebouwd. Alleen per boot is het bereikbaar. Nieuwsgierig als ik ben, vraag ik me af wie er wel mag wonen. Misschien een vakantiehuis van een welgestelde zakenman uit Bangkok, die zo nu en dan even wil vermaken met de eindeloosheid? De blinden zijn gesloten en ik heb de indruk dat er op het ogenblik niemand woont.  

Het loopt al tegen de avond als ik een plaats vind Afrimele aan de kant te zetten. Om me daarna over de geven aan de bedwelming van dit uitgelijnde schouwspel, waar water en land met elkaar hun liefdesspel bedrijven.  

Het is het uur dat de zon de hemel in Spaanse zit gaat berijden en handenvol strijklicht laat neerdwarrelen op een steeds onwerkelijker wordende groene droom. Het heeft iets weg van een hypnotiserende blik in een kijkdoos zoals kinderen die vroeger konden maken.   

Om het geheim van een landschap echt te ontdekken, moet je het met al je zintuigen ondergaan. Maar in onze tijd neemt haast niemand daar nog de tijd voor. Misschien een haastig selfie en voort gaat het weer. Alles wordt nu op schermpjes bekeken. De tegenwoordige mens heeft zich afgekeerd van de landschappen die toch zo voedzaam kunnen zijn voor de geest. Hij is stelt zich grotendeels tevreden met een surrogaat, dat in pixels wordt uitgedrukt. Op gevaar af beschuldigd te worden van misonéisme, ik doe daar niet aan mee   

Voorzichtig nippend aan de verblindende schoonheid die zich voor mijn voeten ontrolt, moet ik plotseling aan van Gogh denken. Aan dat gesprek dat hij had met een visser toen hij op een goede dag ronddwaalde in de Camargue. In een brief had hij het er met zijn broer Theo over.   

Van Gogh zei diep onder de indruk van dat landschap en noemde het ‘net zo oneindig als de zee’. Waarop die visser riposteerde het daar beter te vinden dan op zee, ‘omdat hoewel oneindig, het gebied niettemin bewoond was’. 

Ik begrijp die visser heel goed. Van esthetische vervoering alleen is niet te leven. Maar in een volkomen onbewoonde oneindigheid zou geen mens zich kunnen handhaven.