Ik had best telegrafist willen worden, maar in mijn technisch onbenul schuilde mijn beperking: ik moest van de opleiding af zien te komen. Met mij in een radiowagen achter een zender zou een oorlog bij voorbaat verloren zijn. In het belang van het vaderland moest ik een list verzinnen. Gewoon vragen om overgeplaatst te worden was geen optie, stoppen met oefenen met de seinsleutel kon worden opgevat als dienstweigeren: een strafbaar feit, S5 simuleren, psychische instabiliteit, had tot ontslag uit dienst kunnen leiden, maar zou geen aanbeveling zijn voor een aanstelling in het onderwijs.

Zondagavond na het weekendverlof staar ik sacherijnig door het treinraam. Geen slim plan bedacht. In Ede-Wageningen stap ik uit, loop door het bos naar de kazerne, overweeg te deserteren. Mijn slapie komt achterop en haalt me in.

‘Man,’ zegt hij, ‘ik schreeuw de longen uit mijn lijf, maar jij hoort me niet.’

Hoort me niet! Het echoot na in mijn oren. Daar ligt de oplossing. Een jaar of vijf oud was ik en doof. Ik bleek een litteken in een trommelvlies te hebben. Eén keer in de maand werd ik in het ziekenhuis bestraald. Mijn gehoor verbeterde waardoor ik niet naar de school voor doven en slechthorenden hoefde.

Hoezeer ik ook mijn “best” doe, het lukt niet met de morse. Kan de snelheid niet bijhouden, zet mijn koptelefoon op en af, wrijf over mijn oren, klaag over mijn gehoor. Ik word als hopeloos geval naar het Militair Hospitaal in Utrecht gestuurd. Er wordt een audiogram afgenomen, een scan gemaakt, mijn schedel doorgelicht.

‘Soldaat Ebbe,’ zegt de kolonel-arts tijdens de nabespreking, ’ik dacht: daar heb je weer zo’n slappe onderwijzer, maar nu ik je zie, krijg ik een andere indruk.’

Goed begin, denk ik.

Plotseling valt hij uit. ‘Wat denk je wel met die rotsmoezen van je, alle uitslagen zijn goed, niets aan de hand. Onder de dienst uitkomen gaat je niet lukken. Met simulanten weet ik wel raad.’

Wordt vervolgd