Honderden keren heb ik in musea een gekruisigde Christus in vele kunststijlen afgebeeld gezien vanaf de vroege middeleeuwen tot in het heden. Het vakmanschap van de kunstenaars bewonder ik, niet dat Hij volgens het geloof zo moest sterven.

In de loop der eeuwen verandert de uitstraling van de Zoon van God. Op Byzantijnse munten uit de tijd van keizer Justinianus, 527 – 565, op mozaïeken in de Aya Sofia in Istanboel, in oude evangelieboeken, in koepels van de Oost-Europese kerken staat Christus afgebeeld als de Pantocrator, de Al-beheerder. Met Zijn rechterhand maakt Hij een zegenend gebaar, dat tegelijkertijd tot luisteren maant. Op Zijn gelaat de strenge blik van de universele, kosmische heerser.

In de laat-byzantijnse kunst, na de 7de eeuw, wordt Hij vaak met een kroon afgebeeld, zoals een Romeinse keizer. Al vloeit er bloed, pijn lijkt Hij niet te lijden. Met Zijn armen gespreid en Zijn ogen geopend overziet Hij de wereld, de ultieme Redder: Christus Triomfator.

Het oudste voorbeeld van een Lijdende Christus hangt in de Dom van Keulen, het Gero-kruis, in de 10de eeuw gemaakt voor de Keulse bisschop Gero. Vanaf die tijd zien we Christus gemarteld en uitgeput, de ogen meestal gesloten, soms de mond half open, een enkele keer ingetogen en vreedzaam.

In het Musée d’Orsay in Parijs kom ik onverwacht te staan voor de Christus van de Rus! Nikolai Ge, 1831 – 1894. De voorstelling komt hard aan, een onverwachte opdonder. De voeten van de Verlosser van de mensheid zijn aan weerszijden van de staander genageld, Zijn doorboorde polsen bovenop de dwarsbalk gespijkerd, doodstrijd op Zijn gelaat. Uit Zijn mond ontsnapt een kreet. Dit wil ik niet zien, wend mijn hoofd af, maar het beeld staat al onuitwisbaar op mijn netvlies.