Hij onderhield zijn auto zelf. Kosten voor de olie, remvloeistof, pakringen en filters: een gulden of dertig. Mijn kosten voor dergelijk onderhoud: vierhonderdvijfenzeventig piek. Zijn cv-ketel maakte hij zelf schoon, verving de naafversnelling van zijn fiets, plaatste een nieuwe groep in de meterkast.

‘Ik help je wel,’ zei hij, toen mijn auto niet wilde starten. Nadat hij zijn hoofd terugtrok van onder de motorkap, mompelde hij iets van ‘bobine,’ deed een paar voor mij onduidelijke ingrepen waarna ik kon wegrijden. Dankbaar nodigde ik hem en zijn vrouw uit om bij ons te komen eten.

In de week voorafgaand had ik bij het opruimen van de garage van mijn ouders de lang vergeten Erres-ventilator gevonden, een mooi vormgegeven molentje van vijfentwintig centimeter hoog. Ik stak de stekker in het stopcontact en hoorde gebrom, de wieken wilden niet draaien. Tegen beter weten in schroefde ik met al mijn technisch onbenul het apparaat open, poetste het stof weg, friemelde aan de draadjes, draaide een schroefje aan en… hij deed het.

De conversatie aan tafel met onze buren verliep stroef. Boeken lazen zij niet, waren niet geabonneerd op een krant, gingen elk jaar naar dezelfde camping in de buurt van Benidorm, verketterden de VPRO. Tussen de hoofdmaaltijd en het dessert liep ik naar de boekenkast waar ik de ventilator had neergezet. Ik benadrukte mijn onkunde op technisch gebied, prees de vaardigheden van de buurman, wees op de schoonheid van industrieel design en zei dat ik had geprobeerd de ventilator te repareren. ‘Kijk,’ zei ik trots en stak de stekker in het stopcontact. De wieken begonnen te draaien, aangenaam zoemend werd een koeltje de kamer ingeblazen.

‘Ha, ha, ha,’ lachte de buurman schamper. Met zijn armen molenwiekte hij een cirkel van een meter in doorsnee en riep gelijktijdig met zijn vrouw: ‘Wij hebben zo’n grote.’