‘Toen ik in Zuid-Afrika was omschreven de mensen mij daar zo: ‘Ze komt binnen met een fonkel in die oog en een huppel in die stap’. Mooi, toch?’.
Caroline Pauwels zal er ongetwijfeld om gelachen hebben toen ze dat over zichzelf vertelde. Ze hield van humor; ‘dat kan moeilijke momenten lichter maken. Of dat nu in een vergadering is waarin harde beslissingen moeten worden genomen, of wanneer het leven je raakt’.
Caroline Pauwels overleed begin augustus van dit jaar. Ze was pas 58, maar kon met al haar levensblijheid en optimisme niet op tegen de vernietigende maag- en slokdarmkanker. Zij was rector van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), van 2016 tot 2020, en werd gekozen in een verkiezing waar ook personeelsleden en studenten aan mochten deelnemen. Dat ze na haar eerste periode van vier jaar nogmaals – als enige kandidaat – werd herkozen zegt alles over haar populariteit binnen de VUB.
Caroline Pauwels was hoogleraar communicatiewetenschappen, maar als rector was ze meer doener dan denker. Ze zette de Brusselse Universiteit op de kaart, zoals dat heet, en zocht in alle situaties samenwerking met ‘haar’ studenten.
In een ‘In Memoriam’ stond: ‘Je leerde ons met verwondering en mildheid kijken naar de grote en kleine momenten van de dag’.
Ze vond de vergankelijkheid van mensen en dingen een goede gedachte; ‘wees doordrongen van de voorlopigheid en de tijdelijkheid’. Ze citeerde vaak Albert Einstein (1879-1955) die eens heeft gezegd dat er maar twee manieren zijn om je leven te leven: ‘Doen alsof niets een wonder is, of doen alsof alles een wonder is’. Dat laatste dus, vond Caroline Pauwels, als mens en als wetenschapper.
‘Een fonkel in die oog’… Fonkelen betekent in onze taal levendig stralen, blinken, flonkeren. Daarom spreken we kennelijk ook van fonkelnieuw, van champagne die fonkelt in de glazen en inderdaad: fonkelende ogen.
De kleur van iemands ogen kun je op veel manieren duiden, van reebruin tot staalblauw. Dieuwertje Diekema had van die blauwe ogen; James Bond trouwens ook. Dieuwertjes lippen waren rood , haar tanden wit en haar ogen blauw. Rood, wit, blauw. Het ‘Lied van dertig verzen’ schreef de begenadigde ‘rijmelaar’ Kees Stip (1913-2001) aan het einde van de oorlog, als een verkapt protestlied tegen de Duitse bezetting. Vandaar dat het aanvankelijk clandestien werd verspreid.
Maar eigenlijk is het een parodie op de in 1932 verschenen verzencyclus ‘Mária Lécina’ van J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958) dat zo begon:
Mária Lécina loopt te zwieren
In groene zijde en zwart satijn
Met vogels en rozen en anjelieren
In een doek zo wit als de maneschijn
Porqué Mária?
Van dat Spaans-getinte verzenverhaal maakte Kees Stip een onvervalst Hollands gedicht door alle Spaanse eigen- en plaatsnamen te vervangen door Nederlandse namen. En dan begint het als volgt:
Dieuwertje Diekema staat te draaien
in fil d’écosse en crêpe de chine
en menig man gaat naar de haaien
die Dieuwertje Diekema heeft gezien.
Dieuwertje Diekema heeft twee ogen,
die zijn zo blauw als vlijmscherp staal.
Geen sterveling heeft er zulke ogen
van Rillands-Bath tot Stadskanaal.
De kersen zijn rood in Kerk-Avezathe
en de tomaten in Altena,
maar roder dan kersen en tomaten
is de mond van Dieuwertje Diekema
Dieuwertje Diekema spoelt de glazen
achter de toonbank bij haar pa
in het café De Laatste Ronde
in Scheemda, Sneek of Wolvega.
Dan komt er een schipper langs die gulzig alles drinkt wat Dieuwertje hem voor zet. De rest van het verhaal laat zich raden…
Ach, als de drank is in de man…, dan ontstaan er gemakkelijk misverstanden, zoals de schrijver/dichter K.Schippers (1936-2021) noteerde:
‘Een fles wijn!’
‘Een hele?’
‘Natuurlijk, wat heb ik aan een gebroken fles’.
Geef een reactie