Vrijwel alle verkiezingsprogramma’s zijn nu binnen. Behalve Pieter Omtzigt (Nieuw Sociaal Contract, NSC) en Caroline van der Plas (BBB) heeft iedereen zijn huiswerk ingeleverd, al is bij hen op hoofdzaken wel bekend wat ze willen. Ik weet niet of Geert Wilders (PVV) nu meedoet. Hij vond verkiezingsprogramma’s onzin. Maar ondanks de scepsis van de Kuif uit Venlo begint met de presentatie van de programma’s de campagne.

Over verkiezingsprogramma’s wordt vaak laatdunkend gedaan. Wenslijstjes, goedkope beloftes, praatjes vullen geen gaatjes, etc. De commentator van de Volkskrant schreef dat het programma de plek is ‘waar partijen vrij durven te dromen’. Tja, je kan ook zeggen dat ze in verkiezingstijd afscheid nemen van de werkelijkheid. Met als vuistregel: hoe kleiner de partij des te grootser de dromen.

Het opschorten van realiteitszin is het kenmerk van een verkiezingscampagne. Partijen hopen tegen beter weten in dat kiezers die vaak tientallen pagina’s tellende papierverkwisting zullen lezen. Afgezien van de verstokte partijgangers gaan kiezers meestal af op een (vaag) idee dat ze van een partij hebben. Meestal weten ze ongeveer waar die partij voor staat. Daarnaast raadplegen ze vaak een kies- of stemwijzer, maar dat lijkt onderhand vooral een gezelschapsspel te zijn geworden. (‘Gosh, Ik zou als GroenLinkser volgens de stemwijzer op de SGP moeten stemmen. Jij?’)

Of kiezers, de partijgangers weer uitgezonderd, denken dat meer dan een fractie van zo’n programma uitgevoerd wordt, lijkt mij onwaarschijnlijk. En zelfs die partijgangers weten hoogstwaarschijnlijk beter. Toch, dat maakt het niet zonder betekenis. De aandacht voor programma’s behoort tot het campagne-ritueel en dat maakt het belangrijk. Een democratie kan niet zonder rituelen.

Dat gezegd zijnde, blijft staan dat we de waarde van die programma’s niet moeten overschatten. Politiek speelt zich zoals bekend af in het spanningsveld tussen wenselijkheid en haalbaarheid. Uiteindelijk wint in een coalitieland als onze polder vrijwel altijd de haalbaarheid. Het enige waar een partij op kan hopen is dat ze die haalbaarheid zoveel mogelijk haar kant op trekt en de compromissen in haar zin inkleurt. Daarvoor moet je verkiezingen winnen en macht veroveren.

Dat is het werk van de partijleider/lijsttrekker. Verkiezingscampagnes zijn in wezen niet anders dan campagnes voor een commercieel product. Er zijn mensen die dat betreuren omdat het in de politiek om iets belangrijkers, beters, idealen, ‘de zorgen van de mensen’, zou moeten gaan. Pieter Omtzigt is zo’n iemand. Hij gruwt van ‘oneliners’, nietszeggende slogans en voert het liefst een inhoudelijk debat. Voor dat standpunt valt veel te zeggen maar het is wensdenken dat allang door de marketing is ingehaald.

De belangrijkste opgave van de lijsttrekker is het mobiliseren van de eigen aanhang. Omdat dit niet voldoende is, moet hij ook andere kiezers zien aan te spreken. Zonder uitstraling, intelligentie, betrouwbaarheid, empathie, ‘kunnen verbinden’, samengevat als charisma, gaat dat niet lukken. Je kunt de beste ideeën hebben, een uitgekiende strategie, een voortreffelijk campagneteam, als je de juiste mix van minstens een paar van die eigenschappen mist, ga je niet winnen.

Charisma heb je, heel oneerlijk, van nature of je hebt het niet. Het campagneteam kan je drillen tot iedereen groen en geel ziet, maar het valt niet aan te leren. Caroline van der Plas heeft het, in de recht-voor-zijn-raap versie. Geert Wilders had het. Joost Eerdmans (JA 21) heeft het helemaal niet. Lilian Marijnissen (SP) evenmin. Mark Rutte had het. Jesse Klaver (toen GroenLinks) had het even, in de campagne van 2017, toen hij als de ‘Jessias’ op zieltjesjacht ging. Net als Thierry Baudet (Forum voor Democratie) bij de Statenverkiezingen van 2019, toen hij de ‘uil van Minerva’ uit het hok liet.

Aan de laatste drie voorbeelden kun je zien dat charisma niet van onbeperkte duur is. Als je gek gaat doen, zoals Baudet, verspeel je het. Als je te lang blijft zitten, Rutte, ook. En als je een lichtgewicht blijkt, Klaver, idem. Het zegt trouwens weinig over de kwaliteiten van een politicus als bestuurder. Je kan een goede minister, burgemeester of wethouder zijn ook als je zonder charisma door het leven moet. Maar een politiek leider zonder charisma in het pakket gaat geen potten breken. Daarom zie ik het somber in voor Henri Bontenbal (CDA).

En dan hebben we de lijsttrekkers van wie we het nog niet weten, onder wie de belangrijkste Dilan Yesilgoz (VVD) en Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA, in de wandeling VerenigdLInks,). Dat zal tijdens de campagne blijken.  Of Omtzigt in het bezit is van de juiste mix, vraag ik me af. Hij is niet wat je noemt een politiek dier. Maar hij heeft wel iets dat het gebrek aan charisma kan compenseren: de gunfactor. Hij heeft de sympathie van zo veel kiezers dat zijn partij in de peilingen momenteel de grootste is.

Voor Frans Timmermans ziet het er qua gunfactor minder goed uit. Buiten het eigen kamp en de verwante bubbels zijn er veel mensen die hem ‘niet zien zitten’. Yesilgoz vindt 50 procent van de kiezers geschikt voor het Torentje, maar Timmermans komt niet verder dan 37 procent. Veel genoemde reden in die peiling van EenVandaag: hij komt niet sympathiek over. Zelfs voor de beste imagepoetsers wordt het een hele klus om dat om te draaien.

Enfin, we zijn net begonnen. De ‘hete fase’ begint pas eind oktober met de verkiezingsdebatten (over de rol daarvan t.z.t. meer). Er kan dus nog van alles gebeuren. Maar het ziet er naar uit dat het de spannendste en leukste verkiezingen sinds jaren worden. Zet ‘m op, dames en heren!