Het zal wel toeval zijn, maar de laatste tijd verschijnen er aan de lopende band boeken over politieke leiders en leiderschap. Een kleine bloemlezing: Strong men van Gideon Rachman, buitenlandcommentator van de Britse Financial Times, Leadership van Henry Kissinger, oud-minister van buitenlandse zaken van de VS, en Personality and Power van de Engelse historicus en Hitler-biograaf Sir Ian Kershaw. En dat is nog maar wat ik gelezen heb en bij mij op de plank staat.

De opzet van dergelijke  boeken is grosso modo dezelfde. Er trekt een stoet leiders voorbij die in positieve en helaas meestal negatieve zin hun stempel op hun tijd en land hebben gedrukt en nog drukken. Aan de goede kant vinden we figuren als Churchill, Adenauer, De Gaulle, Kohl en Gorbachov. Aan de donkere overkant stuiten we op Lenin, Hitler, Stalin, Mussolini, Franco, Poetin en wat kleiner kwaadaardig grut. Daarnaast zijn er leiders van wie de balans minder eenduidig uitvalt, zoals Thatcher en Nixon.

Ik vroeg me bij lezing af of die boeken echte nieuwe inzichten boden. Wie de politiek enigszins volgt en opgelet heeft in de geschiedenisles, zal nauwelijks verrast worden. Uiteraard  schrijven de auteurs met grote kennis van zaken. En natuurlijk zijn er dingen die je niet wist en worden er hier en daar andere accenten geplaatst, maar die zijn meestal van ondergeschikte betekenis. De hoofdlijnen zijn uit en te na bekend. Het eindoordeel viel althans bij mij niet anders uit dan voor de lectuur. Hitler en Stalin kwamen niet opeens in een heel ander daglicht te staan.

De schrijvers roeren daarnaast een thema aan dat de historische gemoederen op gezette tijden, met name zoals nu in een ernstige crisis, bezighoudt. Is de geschiedenis het werk van grote, visionaire mannen en die enkele grote visionaire vrouw of slagen ze er voornamelijk in onvoorziene gebeurtenissen naar hun hand te zetten? Herkennen ze eerder dan hun rivalen uit welke hoek de wind waait en spelen ze daar bekwaam op in?

De 19de eeuwse Schotse historicus Thomas Carlyle  is de meest uitgesproken woordvoerder van de eerste school. Geschiedenis is voor hem in de eerste plaats het werk van grote mannen. Karl Marx zag het anders: mensen maken hun eigen geschiedenis maar niet onder omstandigheden die zelf hebben gekozen. Ze moeten het doen met de omstandigheden die hun wordt opgedrongen. Zijn tijd- en landgenoot, de oerconservatieve staatsman Otto von Bismarck, dacht er in essentie, zij het wat poëtischer, net zo over.  ‘Men hoort God door de geschiedenis schrijden, springt overeind en probeert de zoom van zijn mantel te pakken.’

(Ironisch genoeg geldt Bismarck als een van de grote ‘geschiedenismakers’. De eerste Duitse hereniging, van 1871 en volgens velen de bron van de daarop volgende ellende,  zou zonder hem niet tot stand zijn gekomen. En voor wat het waard is, ik zit eerder in de bankjes bij Marx en Bismarck dan bij Carlyle.)

Onder normale omstandigheden, wanneer de wind matig tot zwak is, de bewolking licht en de zon niet te fel schijnt, is het ontbreken van aansprekende leiders niet iets om wakker van te liggen. Politiek is dan voornamelijk op de winkel passen en dat is voor de meeste leiders al lastig genoeg. De debatten over visie en richting hebben vooral iets van een ritueel. Dat hoort er nu eenmaal bij. De problemen zijn te overzien en over de oplossing wordt graag gesteggeld maar uiteindelijk komt er vrijwel altijd een meer of minder werkbaar compromis uit.

Dat wordt anders wanneer er, zoals nu, de ene crisis na de andere opdoemt. Dan moeten leiders boven zichzelf uitstijgen, hun bevolking perspectief bieden en, al is het op de tast, op zoek gaan naar de uitweg. Of ze de juiste weg kunnen vinden, weten ze vaak zelf niet. Voor een crisis zijn er per definitie geen panklare recepten. Een leider moet improviseren en experimenteren en al doende zijn bevolking zien mee te nemen. Dat kan alleen als hij voldoende vertrouwen inboezemt. En dat kan weer alleen als hij genoeg zelfvertrouwen heeft en er tot in zijn vezels van overtuigd is dat hij tegen de taak is opgewassen.

Ik zou niet weten wie in de grote westerse democratieën daaraan voldoet. Als we het rijtje nalopen zien we op zijn best redelijke middelmaat. Mannen, er zit sinds het vertrek van Angela Merkel geen vrouw bij – van de nieuwe Britse premier Liz Truss weten we nog weinig, maar wat we weten stemt niet hoopvol -, die tot de winkeloppassers horen. De Franse president Emmanuel Macron wil nog wel eens op de  visionaire trom roffelen, maar hij wordt door zijn landgenoten nauwelijks gepruimd. In de andere landen is het niet veel beter. In de VS weet Joe Biden met pijn en moeite het hoofd boven water te houden. En als het tegenzit en zijn Democraten in november de verkiezingen voor het Congres verliezen, wordt hij een ‘lame duck’. Voor de resterende twee jaar van zijn presidentschap overgeleverd aan de luimen van Donald Trumps Republikeinen.

In het Duitse Kanzleramt zit het prototype van de winkeloppasser. Olaf Scholz is een sociaaldemocraat die in gewone doen zonder opzienbarende wapenfeiten en noemenswaardige blunders zijn termijn had uitgezeten. In deze grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog is hij de absoluut verkeerde man op de verkeerde plaats. Even leek het erop dat hij zichzelf zou overtreffen. Na de Russische invasie van de Oekraïne hield hij een grootse rede. Het belangrijkste land van Europa zou zijn verantwoordelijkheid nemen. Maar alsof hij van zijn eigen flinkheid was geschrokken, volgden de daden schoorvoetend de grote woorden. Intussen rolt zijn regering, een coalitie van zijn SPD, Groenen en liberalen, voortdurend bakkeleiend over straat. En Scholz kijkt ernaar alsof hij er niet bij hoort.

Crises brengen vaak leiders voort die niemand vooraf op zijn lijstje had staan. Ik denk niet dat veel Oekraïners in een komiek een inspirerende oorlogsleider hadden gezien. En toch is Volodymyr Zelensky nu de verpersoonlijking van de onverzettelijkheid van zijn volk. In komende studies over leiderschap zal hij ongetwijfeld een eigen hoofdstuk krijgen. In het Westen zijn die nieuwe leiders nog niet gevonden.