We zijn er klaar voor. Zitten met een nulletje en chips voor de teevee naar het WK Atletiek 2023 te kijken. De vrouwen staan aan de start voor de tien kilometer, de een friemelt wat aan heur haren, een ander trekt een plooi in haar tenue recht. Sifan Hassan staat er ontspannen bij. KNAL. Het startschot is gegeven en tegen haar gewoonte in loopt Sifan vooraan en domineert de race. De bel voor de laatste ronde klinkt, nog 400 meter, nog 300, nog 200… Wij heffen alvast het glas. De gouden medaille ligt voor het grijpen. Sifan valt. Het voelt als ontwaken uit een boze droom.

Femke Bol neemt als laatste loper het stokje over van Isaya Klein Ikkink op de 4×400 meter gemengde estafette. In een spannend duel blijft zij haar Amerikaanse rivale voor en stevent af op de eindstreep. Wij durven het glas nog niet te heffen, alsof wij het aankomend drama voorvoelen. Femke valt, weg wereldkampioenschap.

Sifan: “Ik ben niet boos, wel verdrietig. Maar ik kan hier niets aan doen, dit is ook sport. Het is ook weer niet het einde van de wereld”.

Femke: “Ik heb nog geknokt voor de derde plek, maar ik heb het stokje laten vallen.” (Daarom geen medaille). “Soms denken mensen dat ik een machine ben, maar dat is niet zo. Je kan niet altijd winnen.”

Hier zijn twee vrouwen aan het woord met een instelling naar mijn hart. Vrouwen die hun verlies weten te relativeren, blij dat zij mee kunnen doen op een wereldkampioenschap.

Winter 1954. Tien jaar ben ik. IJspret op de IJsbaan Charlois bij de molen aan de Kromme Zandweg op Rotterdam-Zuid. Vanuit de hoek waar wordt geijsdanst zweven flarden muziek over de baan. Langs de kant staat de koek-en-zopietent waar je voor een cent een polkabrok kunt kopen. Ik sta aan de start voor een schaatswedstrijd. De klemmen van mijn kunstschaatsen heb ik met een sleuteltje aan de zijkanten van mijn schoenzolen vastgedraaid. Naast mij staat een slungel op noren. Die gaat het winnen, vermoed ik.

‘Klaar… Af… Start.’

Weg zijn we. Twee, drie gassies rijden mij voorbij, de slungel voorop. Bij het keerpunt, een puntige stok met een vlag in het ijs gestoken, schieten mijn rivalen door. Ik rem abrupt af, wurm mij om de stok heen en ben als eerst op weg naar de finish. Achter mij hoor ik het krassen van de schaatsen. Ik zet extra aan, het goud, in dit geval een reep chocolade, ligt voor het grijpen. KLEDDER. Met een smak glijd ik onderuit. Mijn linker zool met de schaats eraan vast ligt naast mij op het ijs.

Huilend kom ik thuis. Teleurgesteld en bang om op mijn kop te krijgen voor de schoen. Mijn moeder heeft het er niet eens over.

‘Vond je het leuk om mee te doen met de wedstrijd?,’ vraagt zij.

Ik knik. Zeg ‘Ja’ met een onderdrukte snik.

‘Kijk,’ zegt zij, ‘daar gaat het om, meedoen, het leuk vinden, winnen als het kan, maar verliezen ook goed.’