Augustus in Spanje. Annie en ik rijden in onze aircoloze Volkswagen Golf over de Meseta Central. Terwijl de zon zijn hoogste punt bereikt, stoppen wij bij een cafetaria en ploffen met verhitte hoofden neer achter de formica tafel. Op de grond liggen peuken en papiertjes, aan de wand hangt een teevee waarop een stier door een paar kerels in kleurige outfits bloederig naar het stieren-Walhalla wordt geholpen. We bestellen een glas bier. De baas achter de bar met schalen tapas pakt glazen uit de diepvries en schept er een handvol ijsblokjes in. Het overlopende bier bevriest langs zijkant. Met gulzige teugen lessen wij onze dorst.

We bereiken Toledo. Het is 450 C in de schaduw. Op de camping springen we in het zwembad. IJskoud water, zo uit de bergen. Happend naar adem duurt het even voor we door zijn. Afgekoeld zitten we later op de rand te keuvelen met een echtpaar uit Italië. Met hun camper zijn ze in zowat alle hoofdsteden van Europa geweest. Hebben in Parijs de Eifeltoren beklommen, in Praag over de Karelsbrug gelopen, in Kopenhagen zich vermaakt in het attractiepark Tivoli, in Berlijn onder de Brandenburger Tor gestaan, in Brussel… Ik onderbreek hun enthousiaste opsomming: ‘Ook in Amsterdam geweest?’

Zij zwijgen, aarzelen, laten terughoudend weten: ‘Daar werden onze fietsen vanaf onze camper gestolen.’