Eind jaren vijftig vraagt een vriendje of ik zin heb om met hem en zijn oudere nicht op excursie te gaan. ‘Zij weet alles van de natuur,’ zegt hij erbij. In het Kralingse bos lopen wij achter haar aan, tot vervelens toe van haar aanhorend hoe mooi de natuur wel niet is. Bij een vroegbloeiende winterakoniet zinkt zij zo’n beetje in aanbidding op haar knieën, de mooie natuur lovend en prijzend. Mijn weerzin neemt toe, mijn gedachten dwalen af.

Hoe zit het met die genadeloos gedode muizen wier botjes en haren we hebben gevonden in de braakballen van een ransuil? Hoe zit het met dat onschuldige kikkervisje, dat vrolijk aan zijn nieuwe dag begint waarna hij door een muggenlarve in de tang wordt genomen en meedogenloos leeggezogen? Levend! Hoe zit het met die duif waar een slechtvalk zijn wrede klauwen in slaat?

Later begin ik in te zien, dat de natuur per definitie amoreel is. Het is de mens die haar vrolijk of mooi, genadeloos en meedogenloos, wreed of onschuldig vindt. De natuur heeft geen moreel kompas, zij heeft haar eigen wetten.

Ik loop langs het Quackjeswater bij Hellevoetsluis, een grote plas met biezen, en rietkragen waar watervogels foerageren en hun jongen grootbrengen. In het omringende moerasbos tsjilpen, kwinkeleren en kwetteren de zangvogels van zonsopgang tot in de avond. Ik nader het uitkijkpunt vanwaar ik de lepelaars, die in de verte hun nesten maken, wil zien. Tot mijn verrassing zit collega Wim op het vlonder. Op een statief heeft hij een telelens geïnstalleerd, die mij doet denken aan de loop van een 17de eeuws scheepskanon. Om zijn hals hangt een professionele Nikon-camera met een joekel van een voorzetlens.

‘Ik sta hier al een uur of zes op de uitkijk om een blauwborst te fotograferen.’ zegt Wim. ‘Helaas vanaf zonsopgang geen een gezien.’ Terwijl hij verongelijkt over het water staart, zie ik iets blauws tussen het riet omhoog klauteren.

‘Kijk, Wim, daar, een blauwborst,’ roep ik. Wim kijkt om, maar het vogeltje zit er niet meer.

‘Neem jezelf in de maling,’ zegt hij in zijn wiek geschoten.

Op weg naar huis bedenk ik, dat de natuur weliswaar amoreel is, maar misschien toch stiekem over een flinke dosis humor beschikt.