De bewindslieden in het nieuwe kabinet zijn allemaal bekend. Zoals gebruikelijk ontmoeten zij al voor hun benoeming veel kritiek. Een van de bezwaarpunten is dat diverse ministers een portefeuille krijgen waarmee ze geen enkele ervaring hebben.

Zo wordt D66-leider Sigrid Kaag minister van Financiën, hoewel ze tot dusver alleen actief is geweest in de diplomatie en in de wereld van de internationale politiek. Wopke Hoekstra, de CDA-chef, verhuist juist van Financiën naar Buitenlandse Zaken, een beleidsonderdeel waarvoor hij nooit enige affiniteit heeft getoond.

En er zijn er meer. Het departement van Justitie krijgt twee ministers – Dilan Yeşilgöz (VVD) en Franc Weerwind (D66) – die geen rechten hebben gestudeerd. En wat weet kweekschoolklantje Hugo de Jonge van Volkshuisvesting, een departement waarop hij de scepter gaat zwaaien? (Wat wist hij trouwens van Volksgezondheid, een ministerie dat hij in Rutte III beheerde?)

Hoewel ik ook vind dat ministers bij voorkeur enige kennis horen te hebben van het departement dat ze is toebedeeld, wil ik er toch enkele relativerende opmerkingen bij maken. Een minister (of staatssecretaris) is te vergelijken met de manager van een groot bedrijf. Het is niet noodzakelijk (wel handig) dat hij iets afweet van de producten die daar worden gefabriceerd. De directeur van een koekjesfabriek hoeft niet zelf koekjes te kunnen bakken. Mocht dat wel het geval zijn, dan is dat mooi meegenomen.

Neem Mark Rutte. Hij had geschiedenis gestudeerd en enige tijd als personeelsmanager bij Unilever gewerkt toen premier Jan Peter Balkenende hem in 2002 staatssecretaris van Sociale Zaken maakte. Of hij op de hoogte was van wat zich afspeelde in die branche waag ik te betwijfelen. Toch deed Rutte het lang niet slecht, vonden zowel voor- als tegenstanders. Inmiddels is hij alweer ruim elf jaar premier. Over de vraag of hij goed functioneert zijn de meningen verdeeld, maar een gerichte vooropleiding heeft hij nooit gehad. Ik zou trouwens niet weten welke studie je het beste kunt volgen om als premier aan de slag te gaan.

Ook in het verleden zijn er personen als minister aangesteld op een departement waarvoor ze nooit enige belangstelling hadden laten blijken. PvdA’er Henk Vredeling, om maar een voorbeeld te noemen, was volgens eigen zeggen zelfs ‘allergisch voor uniformen’ op het moment dat hij als minister van Defensie tot het kabinet-Den Uyl toetrad. Hij kwam uit de landbouwsector. Je kunt erover discussiëren of hij bekwaam heeft geopereerd, maar hij was op zijn minst erg spraakmakend.

Ander voorbeeld: VVD’er Henk Kamp was van opleiding fiscaal rechercheur toen hij in 1994 in de Tweede Kamer kwam. Hij maakte daar vooral naam als asielwoordvoerder. Later werd hij achtereenvolgens minister van Volkshuisvesting, van Defensie, van Sociale Zaken en van Economische Zaken. Had hij van al die toch behoorlijk uiteenlopende dingen verstand? Op de dag van zijn aantreden op die departementen vast niet.

Een goede politicus kan eigenlijk elk ministerie aan. En een slechte geen enkel.