Joop, een forse man met priemende ogen onder borstelige wenkbrauwen, roodgeaderde neus en ruig borsthaar uit zijn overhemd, loopt elke dag met zijn rottweiler Brutus over de kade van het Noordereiland. Joop komt van Katendrecht, ooit bij het zeevarende volk bekend als de Kaap, waar zijn familie een aantal huizen van plezier runde. Als ruziemakende kroegtijger moest je niet bij hem aankomen. Met zijn korte lontje was het snel gedaan met je.

Hoewel honden aangelijnd moeten zijn en rottweilers bekend staan als bijtgraag en gevaarlijk loopt Brutus altijd los, want “Hij doet niks”. Brutus volgt zijn natuur en rent op iedere hond af, die hij tegenkomt, baas en hond de stuipen op het lijf jagend. Verzoeken om Brutus aan te lijnen wuift Joop weg, wie aandringt kan een kuist voor zijn kop krijgen, zodat zelfs de stoerste hondenbazen zich gedeisd houden. Echter niet de frêle Suzanne. Een paar keer heeft zij Joop gevraagd om Brutus aan te lijnen, maar weer komt het bakbeest afgestormd op haar teckel Bullebasje, die dapper keffend van zich afblaft.

‘Hou die rothond van je bij je,’ roept Suzanne naar Joop toelopend, ‘asociaal die je bent, wat denk je eigenlijk wel, dat je hier doen en laten kunt wat je wilt, dat regels niet voor jou gelden.’ ‘Rustig nou wijffie, hij doet niks,’ zegt Joop zijn mantra herhalend.

Joop is een tijdje niet gezien op de kade. Een slopende ziekte heeft hem geveld, een half later is hij heengegaan. Ik condoleer zijn vrouw met haar verlies. ‘Ach,’ antwoordt zij, ‘ik heb heel wat te stellen gehad met hem. Brutus heb ik de deur uitgedaan. Enne… Joop…, hij was een gevoelige man waar je voorzichtig mee moest omgaan.’