Ik had haar een jaar of twee niet meer gezien. In de pauze van het congres ontmoetten we elkaar.
‘Hallo José. Dat is lang geleden. Hoe gaat het ermee?’
‘Hé hallo, tja, het gaat weer goed met me.’
‘Wéér goed? Ziek geweest?’
‘Nou ja… ik zal het maar eerlijk zeggen, ik ben alcoholist geweest.’
’Dat is nogal wat,’ zeg ik. Een herinnering komt boven. José bezocht ooit dezelfde kroeg waar mijn studievrienden en ik af en toe een biertje dronken. Het “Doe mij nog een sherry’tje” lag haar in de mond bestorven.
José neemt een slok van haar koffie en vertelt van bras- en slemppartijen. Hoe zij zoop tot zij niet meer op haar benen kon staan, hoe zij uit haar werk thuisgekomen eerst alle restjes drank van de vorige dag opdronk en daarna bij de slijterij een nieuwe voorraad haalde, hoe zij laveloos naast haar bed belandde, hoe zij uiteindelijk in een verslavingskliniek terechtkwam.
‘Dat zal wel zwaar geweest zijn,’ zeg ik.
‘Zwaar!? Man het was een hel. Er zat geen slot op de deur en er waren geen hekken rondom het terrein. Dwars over het voetpad was een streep getrokken. Als je daaroverheen ging, mocht je niet meer terugkomen. Hoe vaak ik daar niet bibberend en tandakkend voor gestaan heb… Maar ik heb het gered, ik geen alcoholist meer.’
‘Gefeliciteerd dat je daar vanaf bent,’ zeg ik.
‘Zeker… ‘s avonds niet meer dan zes wijntjes en op een feestje niet meer dan vijfentwintig bier.’