Ik ken nogal wat mensen die met weemoed terug denken aan de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Alles zou toen anders worden. De verbeelding zou aan de macht komen. De zachte krachten zouden overwinnen. Het onrecht ging de wereld uit. En je mocht en kon met iedereen naar bed.

Dat laatste beviel me verreweg het best. Over dat andere had ik toen al mijn twijfels. Ik was waarschijnlijk sceptischer dan mijn generatiegenoten. Hoe dat komt, weet ik niet. Het kan een karakterkwestie zijn. Of misschien omdat ik het geluk had op goede scholen met uitstekende docenten te hebben gezeten. Op het gymnasium zoog ik met grote gretigheid de geschiedenislessen van de heren Roos en Verschoor op. En ik las schrijvers die niet dachten dat een ‘nieuwe lente een nieuw geluid’ zou brengen. Als ik om me heen keek en luisterde, hoorde ik vooral dat de naald bleef hangen in de plaat met een oud afgedraaid lied. Kortom, ik zag die betere wereld niet zo een-twee-drie komen.

In de politiek zou het kabinet-Den Uyl, – drs J.M, in de wandeling ‘Joop’ -, die betere wereld dichterbij brengen. Dat kabinet (1973- ’77) geldt nog altijd als het meest linkse ooit. Den Uyl’s PvdA ging die klus klaren met D66, de PPR (nu opgegaan in GroenLinks), gedoogd door twee confessionele partijen, de katholieke KVP en de gereformeerde ARP. Er was nog een derde confessionele partij, die met de KVP en ARP zou fuseren tot het CDA,  de hervormde CHU. Maar de christelijke historischen deden niet mee met het op de schop nemen van de polder en de wereld.

Dat kabinet maakte voornamelijk ruzie en bracht op de keper beschouwd niet veel tot stand. De maatschappij veranderde, en in sneltreinvaart, maar zonder noemenswaardige inbreng van Den Uyl en co. Volgens de socialisten lag dat aan de confessionelen die permanent dwarslagen. Met als grote boosdoener vice-premier en minister van justitie, A.A.M (Dries) van Agt, de latere premier van de evenmin geslaagde kabinetten Van Agt I tm III. De confessionelen, met name katholieken, vonden Den Uyl een ‘drammer’ die kabinetsvergaderingen liet uitlopen tot diep in de nacht. De besluitvorming was een nachtmerrie, vertelde een oud-minister me later. Het was het tijdperk van ‘oeverloos gezeik’.

Die tegenstellingen, polarisatie, werkten ook door in de journalistiek die ‘geëngageerd’ moest worden. Ik herinner me dat ik een keer op een verkiezingstournee met Den Uyl twee oudere, gerespecteerde collega’s hoorde zeggen dat ze er waren om ‘Joop te helpen’.  Ik begreep dat niet goed maar ik had als jong broekje nogal naïeve opvattingen over de taak van de verslaggever. Je was er niet om een politicus te helpen. Je taak, nee opdracht, was om de politiek kritisch en zonder aanziens des persoons en zijn partij te volgen. Wist ik veel..

Dat kabinet-Den Uyl is jarenlang een bijna mythologisch creatuur geweest. Als verhaal kende het in de versie van de progressieven ‘goede’, zijzelf, en ‘slechte’, de confessionelen,  personages. Er deden veel anekdotes de ronde die, afhankelijk van wie je sprak, deze rolverdeling bevestigden. Er werd in die tijd in de politiek veel gezopen, zodat die anekdotes met het glas mooier werden. Het verhaal kende ook een tragische afloop, – ook weer afhankelijk van wie het vertelde.  Den Uyl behaalde bij de verkiezingen van 1977 een enorme overwinning (10 zetels winst), maar dat tweede kabinet kwam er nooit. Dat lag volgens de PvdA aan de perfiditeit van het net uit het doopfont getilde CDA. Wie er meer van afstand naar keek, zag dat de PvdA haar hand had overspeeld. Den Uyl had de Nieuw-Linkse radikalinski’s in zijn partij niet onder controle die tijdens de formatie onmogelijke eisen aan het CDA stelden.

(De ook toen al eindeloze formatie droeg verder bij tot de legendevorming die opvallend lang stand heeft gehouden. Den Uyl was volgens die legende een visionair staatsman. Als je wat nuchterder naar hem keek, zag je een middelmatig politicus. Niet meer en niet minder.)

Journalistiek is weleens gedefinieerd als de eerste ruwe schets van de geschiedenis. Dat is met uitzondering van de onderzoeksjournalistiek teveel eer. De meeste verslaggevers, commentatoren en columnisten zijn vooral in de weer met de waan van de dag. Het is de jacht op de eendagsvlieg. De taak van historici is om die waan van de dag te scheiden van wat er daadwerkelijk gebeurd is. Voor zover dat mogelijk is, natuurlijk. Geschiedenis is geen wetenschap, aldus de ooit vermaarde Engelse historicus A.J.P. Taylor. De historicus vertelt uiteindelijk ook een, zijn, verhaal, al zal hij zich zo strikt mogelijk aan de feiten houden.

Inmiddels hebben tal van geleerden het kabinet-Den Uyl onder handen genomen. En hoe groter de afstand in de tijd, hoe minder fabuleus het wordt. Het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis heeft nu in ruim 900 pagina’s die ‘lange jaren 70’  onder de loep genomen. De titel van dit lijvige werk onder redactie van Carla van Baalen en Anne Bos is tegelijk de conclusie: ‘Grote idealen en smalle marges’. In een op consensus gerichte democratie als bij ons in de polder is de ruimte voor hooggestemde, de mensheid vooruit helpende programma’s klein. Er zijn altijd krachten, omstandigheden, ontwikkelingen die een spaak in het wiel van de vooruitgang steken. Vroeger, zeker in die jaren 70, leefde het idee dat het met een revolutie wel zou lukken. De revolutionairen uit die tijd vonden het kabinet-Den Uyl maar niks. Maar van de revolutie is op een enkele gek na iedereen genezen.

De politiek is een morsig bedrijf. Het is aanklooien met op zijn best halve oplossingen. Het was nooit anders. Nostalgie kunnen we beter bewaren voor mooiere dingen. Er werd in die tijd goede muziek, Beatles, Stones, Kinks, Bowie, Zappa, gemaakt. En, het allermooiste, we hebben Cruijff zien spelen, het grootste genie dat ooit voetbalschoenen heeft aangetrokken.