Niets is erger dan met twee biologen de natuur in te trekken. Zij zijn in staat uw dagje uit volledig te vergallen. Dat begint er al mee dat ze de natuur niet de natuur noemen, maar het veld. Bovendien gaat een bioloog nooit een dagje uit in de natuur. Een bioloog gaat op excursie. Op excursie in het veld. Dat is een stuk gewichtiger. Voor de natuurliefhebber is de aardigheid er dan al af.

Maar ondanks die gewichtigdoenerij zien de meeste biologen nooit wat in de natuur. Dat komt natuurlijk omdat ze doorgaans veilig opgeborgen zijn in de klinieken van de wetenschap, waar ze gebogen zitten over hun microscopen. En als ze daar niet over gebogen zitten, dan turen ze naar een scherm met getallen. En als ze niet over een microscoop gebogen zitten en ook niet naar een scherm turen, dan overleggen ze met een andere bioloog over wat ze gezien, – pardon, waargenomen – hebben op hun scherm of door hun microscoop. De natuur is een terra incognita voor ze geworden.

Vogelaars, André van Leijen, Telelens met ijsvogel.

Met één zo’n bioloog de natuur intrekken, gaat nog wel. Doorgaans gaan de gesprekken als volgt.
Natuurliefhebber: ‘Kijk!’
Bioloog: ‘Waar?’
Natuurliefhebber ‘Daar op die tak.’
Bioloog: ‘Welke tak?’
Natuurliefhebber: ‘Van die boom.’
Bioloog: ‘Ik zie geen boom.’
Natuurliefhebber: ‘Die eik…daar zit een vogel.’
Bioloog: ‘Daar zit helemaal geen vogel. Kom laten we doorlopen. Ik heb honger.’
Natuurliefhebber: ‘Nee, wacht nou. Er zit echt een vogel. Hij is zwart.’
Bioloog: ‘Zwart? … Oh, dan is het een merel.’
Natuurliefhebber: ‘Een merel? Maar hij is maar zo groot als een vink.’
Bioloog: ‘Nu ja, het kan natuurlijk een gevalletje van achondroplasie zijn.’
Natuurliefhebber: ?
Bioloog: ‘Gevolg van een mutatie in het FGFR3-gen, dat codeert voor de fibroblasten-groeifactorreceptor 3. Dat zie je wel vaker. Weet je dat niet? Ik moet trouwens ook plassen.’

Maar met twee biologen de natuur intrekken is een regelrechte ramp. De conversaties die dan plaatsvinden, zijn desastreus.
Natuurliefhebber: ‘Kijk!’
Bioloog 1: ‘Wat?’
Bioloog 2: ‘Waar?’
Natuurliefhebber: ‘Daar op die tak.’
Bioloog 1: ‘Ik zie geen tak.’
Bioloog 2: ‘Er is geen tak.’
Natuurliefhebber: ‘Daar zit een vogel.’
Bioloog 1: ‘Je bedoelt in die boom?’
Bioloog 2: ‘Je bedoelt zeker die eik?’
Bioloog 1: ‘Oh nu zie ik het. Het is een zomereik.’
Bioloog 2: ‘Nee hoor.’
Bioloog 1: ‘Wat is het dan?’
Bioloog 2: ‘Een wintereik.’
Bioloog 1: ‘Een wintereik? Nee hoor. Het is een zomereik. Kijk maar. De bladeren hebben korte steeltjes.’
Bioloog 2: ‘Korte steeltjes? Dan is het een wintereik. Ik weet het zeker.’
Bioloog 1: ‘Krijg nou wat. Dat weet toch iedereen. Een zomereik heeft korte steeltjes. Basta!’
Bioloog 2: ‘Wat nou basta? Je ziet toch ook dat die eikeltjes geen steeltjes hebben? Ben jij nou bioloog?’
Bioloog 1: ‘Verdomme man, die eikels zitten vast op de tak. Kijk maar eens goed naar zo’n eikel.
Bioloog 2: ‘Wat zei je daar? Eikel? Ik een eikel?’
Bioloog 1: ‘Ja eikel. Een grote wintereikel.’
Natuurliefhebber: ‘Heren, laten we doorlopen. Ik heb honger.’
Bioloog 2: ‘Man, je kan nog geen eens een zilvervisje van een goudvisje onderscheiden.’
Natuurliefhebber: ‘Ik moet trouwens ook hoognodig.’
Bioloog 1: ‘Nou, je wacht maar even.’
Bioloog 2: ‘Precies, je ziet toch dat we bezig zijn met genieten van de natuur?’
Bioloog 1: ‘Doe je behoefte maar tegen die wintereikel.’
Bioloog 2: ‘En nou… en nou…is het go…

Ik zal U de rest van dit onderonsje besparen, beste lezer. Maar u begrijpt dat het geen lolletje is om met twee biologen ‘op excursie te gaan in het veld’. Vriendschappen komen onder druk te staan. Verzwegen verwijten komen plotsklaps aan het licht. Handtastelijkheden zijn niet uitgesloten.

Het is daarom met enige terughoudendheid, dat ik hier wil refereren aan een bijdrage van een voortreffelijke columnist hier op Dwarsliggers: Chris Ebbe. Elke zondag levert hij een bijdrage van grote klasse. Fijnzinnig noemde een mede-auteur zijn schrijfsels eens. En zo is het. En toch verstout ik mij een kleine bedenking te maken. Bedenking is misschien te zwaar aangezet. Misschien moet ik zeggen: een kleine nuance aanbrengen, hoewel dat wellicht weer geen recht doet aan mijn onderhuidse gevoelens van onbehagen.

In zijn column “Humor” van afgelopen zondag 26 februari 2023 schrijft Chris Ebbe:

“Ik nader het uitkijkpunt vanwaar ik de lepelaars, die in de verte hun nesten maken, wil zien. Tot mijn verrassing zit collega Wim op het vlonder. Op een statief heeft hij een telelens geïnstalleerd, die mij doet denken aan de loop van een 17de eeuws scheepskanon. Om zijn hals hangt een professionele Nikon-camera met een joekel van een voorzetlens.

‘Ik sta hier al een uur of zes op de uitkijk om een blauwborst te fotograferen.’ zegt Wim. ‘Helaas vanaf zonsopgang geen een gezien.’ Terwijl hij verongelijkt over het water staart, zie ik iets blauws tussen het riet omhoog klauteren.
‘Kijk, Wim, daar, een blauwborst,’ roep ik. Wim kijkt om, maar het vogeltje zit er niet meer.
‘Neem jezelf in de maling,’ zegt hij in zijn wiek geschoten.”

Blauwborst

Nu kom ik geregeld op de plek waar die lepelaars zitten en waar Ebbe zijn collega Wim ontmoette. Sterker nog die collega Wim ken ik ook. Hij was namelijk ook mijn collega. En dat nu, beste lezer, is de oorzaak van mijn twijfel.

Ootmoedig, op het gevaar af onze vriendschap in de waagschaal te leggen, bel ik Ebbe op, om hem te vragen of hij er honderd procent zeker van is dat het een blauwborst was en of het misschien niet een ijsvogel kon zijn. Maar voor ik het laatste getal van zijn nummer intoets, leg ik mijn mobiel neer.

Vogelkenners, André van Leijen, IJsvogel

IJsvogel

Wat matig ik mij zelf aan, vraag ik me af. Hoe kan ik aan zijn ornithologische kennis twijfelen? De beschrijving – iets blauws dat tussen het riet omhoog klautert –  laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Dat moet een blauwborst geweest zijn. En zelfs al zou die beschrijving berusten op een waarneming die uit zijn ooghoeken heeft plaatsgevonden, dan nog zou ik geen enkele reden hebben om aan zijn waarnemingsvermogen te twijfelen. Sterker nog het zou juist mijn bewondering afdwingen, dat hij het gevogelte uit zijn ooghoeken weet te determineren, waar een ander (collega Wim) dure Swarovski telelenzen voor nodig heeft.

Overigens ben ik collega Wim ook eens tegengekomen op voornoemde plek. Blijkbaar stond hij er al langer dan een uur of zes zonder een blauwborst te zien. Ook toen was collega Wim in de weer met teletoeters.
Toen zag ook ik iets blauws fladderen tussen het riet.
‘Kijk Wim, iets blauws’, zei ik nog.
Wim haalde zijn schouders op. ‘Een IJsvogel’, zei hij en ging verder met het turen naar de lepelaars.
Natuurlijk was het een blauwborst.

De column van Chris Ebbe: https://dwarsliggers.net/humor/