Soms lees je een boek waarvan je denkt, verdomd, dat heb ik ook altijd gedacht of in elk geval bevroed. Bij zo’n boek gaat het minder om verrassende en nieuwe inzichten, maar eerder om ideeën die zo overtuigend, conclusies die zo onontkoombaar zijn, dat je denkt: ja zo is het, dat kan niet anders. Het is als het ware een intellectuele déjà vu.

Ik had dat voor het eerst bij Karl Popper en zijn ’the Open society and its enemies’. Ik las het toen ik begin 20 was en misschien heb ik niet alles begrepen, maar de boodschap was helder. Pas op voor de utopisten van links en rechts, wees op je hoede voor blauwdrukken voor de ideale samenleving. De liberale democratie is niet volmaakt, maar iets beters is menselijk gezien niet mogelijk en een betere samenleving bereik je alleen via kleine stapjes.

Bij ons in de polder hield Karel van het Reve het vaandel van de nuchterheid en tegen de maakbare samenleving hoog. (Van het Reve was als PvdA-lid een overtuigd Popperiaan. Voor veel sociaaldemocraten die na de oorlog in de politiek gingen was Popper hun leidsman. Hij zorgde voor de theoretische onderbouwing van hun politiek van geleidelijke, stapsgewijze hervormingen).

Als je rond de 20 bent, kies je vaak de geestelijke leidsmannen die je vervolgens het hele leven vergezellen. Soms komen er later nog een paar bij, meestal op aanraden van vrienden, maar de kern van het gezelschap staat vast. George Orwell hoort daar in mijn geval ook bij. Orwell was een overtuigd socialist maar vooral een volbloed democraat met een scherp oog voor totalitaire uitwassen. Zijn beste en geestigste werk, Animal Farm, beter dan zijn ‘1984’, blijft de onovertroffen satire op de totalitaire staat. ‘Alle dieren zijn gelijk, maar sommige meer dan anderen’, genialer kan je het toen reëel bestaande communisme niet samenvatten.

Een paar weken geleden overleed een andere vaandeldrager tegen het utopisme en andere nobele intenties. James. C. Scott, 87, was een Amerikaanse politicoloog en antropoloog die zijn faam dankt aan een boek, ‘Seeing like a state’, uit 1998. De ondertitel luidt vrij vertaald: ‘hoe sommige plannen voor een betere samenleving mislukten’. Die ondertitel kan je aanvullen met ‘… en enorm veel ellende hebben veroorzaakt’.

De bêtes noires van Scott zijn de ideologen en technocraten die hun plannen voor de inrichting van de samenleving van boven opleggen en tegen alle weerstand in doordrukken. Daarbij moet je denken aan de plannen van Stalin om de landbouw te ‘collectiviseren’, met een hongersnood met naar schatting 10 miljoen doden als gevolg, of, Mao’s Grote Sprong Voorwaarts, die de industrialisering van China moest versnellen (een hongersnood met minstens 40 miljoen slachtoffers).

De plannenmakers leefden zich, minder desastreus maar toch, ook uit bij het ontwerpen van modelsteden. De hoofdstad van Brazilië, Brasilia, komt regelrecht van de tekentafel. Ze geldt als onleefbaar en eigenlijk wilde niemand er wonen. Hetzelfde kun je zeggen van Islamabad in Pakistan, dat ook volgens een blauwdruk uit de grond werd gestampt. Op kleinere, minder ontwrichtende schaal kun je projecten tot stadsvernieuwing er eveneens toe rekenen. Je hoeft maar naar menig gerenoveerde binnenstad te kijken om te zien hoe rampzalig dat kan uitpakken.

Dit kan gebeuren, aldus Scott, omdat de moderne staat het bestaan zoveel mogelijk wil reguleren en standaardiseren, orde scheppen in de hinderlijke chaos. Dat begint met het uniformeren van maten en gewichten, via het in kaart brengen, letterlijk, van de leefomgeving tot het aanplanten van bossen met dezelfde bomen en eindigt in het ergste geval bij de plannen van Stalin en Mao. De achterliggende gedachte is het overzichtelijk en daarmee controleerbaar en beheersbaar maken van een samenleving. Wat de mensen die in die samenleving moeten leven, ervan vinden, boeit ze niet. Het is de hoogmoed van bureaucraten die met hun abstracties de werkelijkheid naar hun hand denken te kunnen zetten.

De plannen zijn meestal gedoemd te mislukken, omdat ze geen rekening houden met de concrete omstandigheden ter plekke en de onwil van mensen zich naar hun plannen te voegen. Waar het even kan richten mensen hun bestaan in door het af te stemmen op hun directe leefomgeving. Dat is de praktische kennis die Scott ‘metis’ noemt, een begrip dat hij ontleent aan de oude Grieken. Odysseus overleefde zijn avonturen dankzij metis.

De bureaucraten kunnen hun gang gaan, als ze de vrije hand krijgen in een autoritaire staat en waar geen weerbare samenleving, the civil society, over de metis beschikt om weerstand te bieden. Als je boer was onder Stalin en Mao, had je geen schijn van kans. En datzelfde kan gezegd worden van ontwikkelingslanden, waar machthebbers eveneens in de ban waren van de collectiviseringswaan.

Goed, zult u zeggen. Dat is mogelijk in dictaturen en andere door autocraten geleide landen. Maar in onze brave polder, met zijn consensuscultuur, zijn inspraakprocedures en burgerinitiatieven, kortom, levendige civil society, is dat onvoorstelbaar. Bovendien hebben we een al met al redelijke en schappelijke overheid. Er gaat regelmatig van alles mis, maar van boos opzet is zelden sprake.

En toch moeten ook wij voortdurend op onze qui vive blijven. Ook die redelijke en schappelijke overheid kan zich mateloos vergalopperen en haar burgers aan bureaucratische willekeur blootstellen. Ook omdat ze bovenaf maatregelen oplegt en doordrukt, hoewel ze onuitvoerbaar blijken en daarbij onschuldige slachtoffers op de koop toe neemt. Vraag maar aan de slachtoffers van het mensonterende toeslagenschandaal en het Groninger gasdrama. Scotts boek is en blijft altijd actueel.