Oppositie voeren is zoals bekend veel makkelijker dan regeren. Een partij die regeert moet voortdurend compromissen sluiten waarin logischerwijs een deel van het eigen standpunt wordt opgegeven. Zit je in de oppositie dan hoeft dat niet. Je kunt onbekommerd schelden en schreeuwen en moties van wantrouwen indienen. Niet dat je daar direct iets mee bereikt. Desondanks: veel kiezers zullen denken dat je eerlijk bent en altijd doet wat je belooft. Dat betaalt zich – als je de populaire opvattingen koestert – uit via de stembus.

Tot deze conclusie moet Geert Wilders inmiddels ook zijn gekomen. Of misschien onderschat ik hem en wist hij het al veel langer. In dat geval is er niettemin sprake van een nieuwe ontwikkeling. Hij maakt namelijk nu in de praktijk mee wat hij in theorie al wist.

Zijn PVV bestaat bijna 20 jaar. Dat is nog niet heel lang, maar wel lang genoeg om een eigen imago op te bouwen. Het imago van Wilders, die met die partij te vereenzelvigen is,  is dat van een draufgänger die van zijn hart allerminst een moordkuil maakt. Kreten als ‘knettergek’, ‘miezerig mannetje’ en ‘de islam is erger dan Mein Kampf’ kent iedere politiek geïnteresseerde. Om over ‘minder minder’ nog te zwijgen.

Wilders kon dat taalgebruik hanteren omdat de PVV in de oppositie zat. Maar sinds 22 november vorig jaar is ze veruit de grootste partij. Dat ze zou moeten gaan regeren was vrijwel iedereen meteen duidelijk. Dat vereiste een andere houding van Geblondeerde Geert. Maar die is er niet. Of nauwelijks.

Zeker, hij had vooraf te kennen gegeven dat hij water bij de wijn zou gieten, wat hem de bijnaam Milders opleverde. In de praktijk was daar evenwel tamelijk weinig van te merken. Toegegeven: om te laten zien dat zijn nieuwe reputatie niet onverdiend was, trok hij enkele wetsvoorstellen in. Zo zal de PVV niet meer ijveren voor een koran- of moskeeverbod. Maar dit waren wetsvoorstellen die toch al geen enkele kans maakten ooit aangenomen te worden. In feite gaf Wilders iets weg wat hij nooit zou kunnen krijgen.

Verder deed hij in de kabinetsformatie eigenlijk nauwelijks iemand iets cadeau. Hij nam, dat is waar, afstand van zijn oude eis dat er een Nexit-referendum moest komen. Maar dat gebeurde eerder onder druk van zijn achterban, die veel minder anti-EU is dan hij, dan op verzoek van zijn onderhandelingspartners.

Wilders bleef van zijn hart geen moordkuil maken. Vooral via X (Twitter) ging hij te keer. Met name op lijsttrekker Pieter Omtzigt van het NSC toonde hij zich gebeten.

Inmiddels is het kabinet waarop hij had ingezet al meer dan een maand aan het regeren. Maar aan het taalgebruik van Wilders is weinig veranderd. Hij verweet premier Dick Schoof – die hij zelf had uitgezocht – onlangs veel te halfzacht te reageren op racisme-verwijten van het linkse deel van de Kamer. ‘Slappe hap’, riep hij uit.

Dat zijn de woorden van een oppositielid, niet van iemand die de gelederen gesloten moet houden. Zoals je verwacht van een regeringswoordvoerder.

Er zijn twee mogelijkheden. Wilders is helemaal niet in staat tot de zalvende taal die zo iemand noodgedwongen moet hanteren.  Of hij heeft er simpelweg geen zin in. In beide gevallen kan hij er toch beter mee ophouden? Met regeren bedoel ik.

Daar zijn overigens ook heel andere, meer inhoudelijke argumenten voor aan te voeren. Daarover een volgende keer.