Het is een bekende uitspraak van de Trappisten, dat ze brouwen om te leven en niet leven om te brouwen. De (bescheiden) winst die de paters met de verkoop van hun populaire kwaliteitsbieren maken gebruiken ze steevast voor het onderhoud van hun kloosters.
Dat is voor drinkers van trappistbieren een geruststellend idee, om niet te zeggen een aansporing: hoe meer ze drinken hoe beter de paters hun onderkomens kunnen restaureren en renoveren. Over sponsoring gesproken!
Er is een verbluffend groot aantal gezegdes en spreekwoorden over drank en voedsel.
Net als slapen, is eten voor de mens uiterst belangrijk. Want wie gaat slapen zonder te hebben gegeten staat op zonder te hebben geslapen.
Brood is voor de westerse mens basisvoedsel; desnoods droog brood, of met wat water.
We leren van jongs af aan dat we ons de kaas niet van het brood moeten laten eten en we hopen dat we nooit genadebrood hoeven te eten. Want wiens brood men eet diens woord men spreekt. Voor je het weet eet je dan uit iemands hand…
Voedsel is een machtig wapen en hongerende mensen zijn gemakkelijk te manipuleren.
De Romeinse keizers wisten dat al: geef het volk brood en spelen en je hebt er verder geen last van.
‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’, aldus de Duitse toneelschrijver Bertold Brecht (1898-1956) in zijn beroemde Dreigroschenoper, de Driestuiversopera.
Een maatschappij-kritisch werk, waarin hij wrang constateert dat je vooral voor jezelf moet opkomen en niet teveel van anderen moet verwachten. Overleven is de boodschap.
In drie supermarkten op looppafstand kan ik brood te kust en te keur kopen; afgebakken waar ik bij sta. En toch loop ik vaker en liever binnen bij m’n èchte bakker.
Bij de supermarkt ruik je alles behalve brood en bij die bakker ruik ik niks, behalve brood.
Een brooddronken student was verliefd geworden op het meisje in de bakkerswinkel om de hoek.
Elke dag liep hij er binnen en kocht na heel lang aarzelen één krentenbol. Twee weken lang.
Toen had het meisje er genoeg. Toen de student weer in de winkel kwam gaf ze hem een zak met 24 krentenbollen: ‘Van de zaak’, zei ze poeslief. ‘tot over ’n maand’…
Ook de Vlaamse dichter/schrijver Dirk Verbruggen (1951-2009) kwam niet alleen vanwege het brood bij de bakker, getuige zijn verlegen adoratie voor het bakkersmeisje:
Het bakkersmeisje
had poeder op haar armen
zodat hij vragen wou
mag ik even over uw armen blazen
mag ik het even laten sneeuwen
en dan zien hoe vlug het dooit
maar hij vroeg maar liever een brood
want bakkersmeisjes, die dooien eigenlijk nooit.
Soep. Is er één ander gerecht waar zoveel uiteenlopende recepten van bestaan? Wereldwijd wordt soep gegeten; koud en vooral warm, al wordt ‘ie niet altijd zo heet gegeten als ‘ie wordt opgediend.
Raar eigenlijk, dat we zo vaak zeggen dat iets niet veel soeps is. Alsof soep iets minderwaardigs is, niks bijzonders. Wat ’n onderschatting!
Soep maken lijkt een koud kunstje maar is soms razend moeilijk. Een blik tomaten opwarmen kun je geen soep noemen.
De dichter/journalist Daan Zonderland (1909-1977) heeft voor zijn Mientje ooit een bijzondere soep gemaakt; zenuwsoep:
Ik werkte naarstig bij ’t fornuis
en kookte consommé.
Daar had ik knikkers in gedaan
en zeven lepels thee.
Daar dreven stukjes lever in
en een bouquet garni,
een veter en een vijgenblad
en schijfjes zoute knie.
Ik deed er zinkzalf in en was,
en zeewier en azijn,
twee lepels lijm, drie staafjes lak,
vier maatjes terpentijn,
een handvol hooi, een half ons klei
en drie pond zoute vis,
twee rolletjes bloemetjesbehang,
een halve fles vernis.
Ik roerde er een briefkaart door,
een fietsbel en een bril,
het staartstuk van een zondebok
en een kininepil.
Maar toen ik Mientje proeven liet
en naar haar oordeel vroeg
riep zij: ‘Jij aap! Je leert het nooit.
Het is niet zout genoeg’.
Geef een reactie