Duitsland heeft twee christendemocratische partijen die altijd in een adem worden genoemd: CDU/CSU. De grootste, de CDU, opereert in heel Duitsland, behalve in Beieren dat het domein is van de CSU. Ze zitten samen in een fractie in de Bondsdag en altijd samen in de regering of in de oppositie. Samen zijn ze meestal groter dan de andere volkspartij, de sociaaldemocratische SPD, en leveren ze de kanselier. Tot nog toe is dat steeds een CDU-leider omdat de CDU de grootste is. Het is een constructie die stamt van kort na de oorlog en heeft beide partijen geen windeieren gelegd.

De CSU is rechtser dan de CDU, voornamelijk omdat Beieren, afgezien van grote steden als München en Neurenberg,  conservatiever is dan de rest van het land. Daarnaast vindt de CSU dat rechts van haar geen ruimte mag ontstaan voor een nog rechtsere, lees antidemocratische, partij. Dat standpunt heeft de CDU overgenomen, maar ze zorgt er wel voor dat ze niet te ver van het midden afdrijft, waar verkiezingen worden gewonnen (en verloren).

De samenwerking is al met al een een succesverhaal. De CSU was in Beieren lang ontastbaar en kon zelfs alleen regeren. En dankzij het verbond met de CDU heeft de partij invloed op het nationale beleid, wat ze als louter Beierse partij niet zou hebben gehad. Voor de CDU heeft de combinatie het voordeel dat ze mede dankzij de stemmen uit Beieren het Kanzleramt kan betrekken, wat haar op eigen kracht zeker niet zou lukken. Kortom, win win voor beide partijen.

Niettemin rommelt het op gezette tijden en soms liep het zo hoog op dat het huwelijk op springen stond. Het werd altijd bijgelegd, omdat beide partijen beseften dat ze samen sterker staan. Maar evenals in een huwelijk blijven de pijnlijke ervaringen vaak onderhuids dooretteren.

Het gedonder begint vrijwel altijd bij de CSU. Soms gaat het over de koers, wanneer ze in Beieren vinden dat de CDU teveel naar het midden opschuift. Maar net zo vaak zijn er persoonlijke ambities in het spel, wanneer ze bij de CSU menen dat ze de betere kanselierskandidaat in huis hebben. En even vaak is het een combinatie van beide.

Twee CSU-leiders waren ooit de kanselierskandidaat, in 1980 en 2002, en beide keren liep dat uit op een nederlaag. De rest van Duitsland had geen zin om een Lederhose aan te trekken. Sindsdien sluimert die ambitie op de achtergrond, maar kan opspelen zodra de macho’s in München vinden dat ze de CDU bij de rechtse les moeten houden. Dan wordt er gestookt en gezinspeeld op een eigen kandidaat. Dat is uiteraard slecht voor de verhoudingen, maar daar hebben ze in de partijcentrale in München geen boodschap aan.

Soms gaat het verder dan gestook en gesar. Tijdens een bijeenkomst waar Angela Merkel als kanselier het woord zou voeren, liet de CSU-voorzitter haar opzettelijk naast het spreekgestoelte staan tot hij eindelijk was uitgesproken. Als een schoolmeisje dat op haar beurt moest wachten. Merkel gaf geen krimp, maar ze zal niet eerder zo openlijk op haar nummer zijn gezet.

Merkel kwam er nog genadig van af. De ‘legendarische’ CSU-leider Franz Josef Strauss zei over Helmut Kohl: ‘het kan me niet schelen wie onder mij kanselier wordt’. De latere kanselier van de eenheid was volgens Strauss ’totaal onbekwaam; hij mist alles, geestelijk, karakterologisch en politiek’ om kanselier te worden. Kohl wist meteen weer dat je vijanden altijd in de eigen club zitten.

Bij de Bondsdagverkiezingen van vier jaar geleden hadden ze in München de CDU-kandidaat gewogen en te licht bevonden. Armin Laschet heeft daardoor de verkiezingen niet verloren. Hij was een te zwakke kandidaat. Het hielp echter niet dat de premier van Beieren, Markus Söder, hem dat keer op keer inpeperde. Söder, een matador van de Beierse biertent, kende een veel betere kandidaat: hijzelf.

Voor de komende Bondsdagverkiezingen, eind februari, hopen ze bij de CDU dat Söder zich gedeisd houdt. Ook nu vindt de Beierse minister-president, dat lijsttrekker en kanselierskandidaat Friedrich Merz niet aan hem kan tippen. Maar op wat kleine stekeligheden na blijft het netjes. Söder heeft zijn blik verlegd naar het taktisch-strategische aspect van de campagne. Volgens de peilingen staat Merz zover voor dat de overwinning hem eigenlijk niet kan ontgaan. De CDU/CSU staan op 31 procent, de SPD van kanselier Olaf Scholz op 15 en de Groenen op 13. De Groenen en de SPD zijn potentiële coalitiepartners, evenals de liberale FDP, maar die haalt waarschijnlijk de kiesdrempel van vijf procent niet. De extreemrechtse AfD is met 20 procent groot genoeg maar komt niet aanmerking. Niet democratisch.

Dat zijn de Groenen uiteraard wel, maar Söder sluit ze toch uit. Ze zijn te radicaal, te elitair, en onbekwaam. Dat de CSU-aanhang gruwt van de milieu- en klimaatpartij, speelt zeker mee. Een coalitie met de Groenen zou die kiezers mogelijk naar de AfD drijven of naar de Freie Wähler, Beierse populisten, waarmee Söder in München moet regeren. Op zich valt dit standpunt te begrijpen, maar hij verengt daarmee wel de opties voor Merz, die dan alleen de SPD overhoudt als mogelijke partner. En de SPD zal daar ongetwijfeld munt uit willen slaan.

Merz neemt het dusver redelijk laconiek op. Hij ziet evenmin veel in de Groenen, maar laat de weg open. Verder heeft hij klaarblijkelijk besloten niet op provocaties van Söder in te gaan. Maar de vraag hoelang deze zich weet te gedragen, hangt als een donkere wolk boven de campagne.