Er was een tijd dat ik oom Johan geen hand durfde te geven. Oom Johan gáf namelijk geen hand, hij nám hem. ‘Hoe is het op school, jongen’, vroeg hij dan. Mijn hand lag machteloos in de zijne. Ik voelde hoe hij bezig was mijn middenhandsbeentjes te vermorzelen. Intussen toverde hij een warme grijnslach op zijn gelaat. Het komt goed jongen, wou hij ermee zeggen, aan alles komt een eind. Misschien dacht hij aan mijn slechte resultaten op school. Zelf dacht ik aan het einde van mijn middenhandsbeentjes.

Het was de warmte van een beroepsgrimas, die hij toepaste bij hen die angstig zijn, bij hen die dolen en natuurlijk bij hen die reutelend op hun doodsbed liggen. Het komt goed. Oom Johan was namelijk priester. Wat stelde het lijden van de mens immers voor bij het lijden van Christus?

‘Ik heb je toch geen pijn gedaan?’, vroeg om Johan, nadat hij mijn hand had losgelaten. Ik dacht aan de pijn die Jezus gevoeld moest hebben in zijn middenhandsbeentjes, toen hij aan het kruis hing. ‘Nee hoor’, zei ik, terwijl ik mijn hand bekeek en hem een paar keer op en neer wapperde om de middenhandsbeentjes weer op hun plek te krijgen. ‘Nee hoor. Helemaal geen pijn.’

Maar dat was vroeger. Nu is alles anders. Nu is het kerstavond. Oom Johan zet het mes in het konijn, dat de hele middag heeft staan pruttelen in een gietijzeren pan. Het is iets dat ik eerder gezien heb. Waar was het? Er doemt een beeld op…een encyclopedie…nee, een boek over de afkomst van de mens. En dan weet ik het. Oom Johan lijkt op een Neanderthaler met zijn grote neus en zijn wijkende voorhoofd. Een Neanderthaler die een konijn aan het villen is.

André van Leijen, Het kerstgedicht van Oom Johan, Neanderthaler

Bron: Science

‘Het is toch wel een konijn, hè?, zegt mijn tante Mies. terwijl ze met haar ogen de bewegingen van het mes volgt. Met haar lijzige stem heeft ze heel wat mannen verleid. Haar laatste slachtoffer is oom Johan. Ze was hem tegengekomen op een huwelijk, dat hij als priester ingezegend had. Tijdens de plechtigheid had ze naar hem zitten lonken. Lonken is haar specialiteit. Niet dat het een slechte vrouw is. Oh nee, ze is gek op dieren.

Jaren geleden had ze een hondje. Deffie heette die, een dwergpoedeltje. Bij het oversteken glipte de riem uit haar handen en toen liep Deffie zo maar de weg op. Een vrachtwagen van Van Gent en Loos heeft het arme beest totaal platgewalst. De chauffeur had niets in de gaten. Al toeterend passeerde hij de kruising tussen de Nassaukade en de Tweede Hugo de Grootstraat. Van Deffie kleefde alleen nog wat krullerige zwarte huid op het wegdek. De rest zat waarschijnlijk nog aan de wielen van de vrachtwagen.

Tante Mies is toen goed van slag geweest. Ze kroop in het bed dat mijn moeder in de achterkamer voor haar had neergezet. Na een week is ze er pas uitgekomen. Intussen verzorgde mijn moeder haar met warme kruiken en kopjes thee met beschuit.

André van Leijen, Het kerstgedicht van Oom Johan, Dwergpoedel

Bron: Het Hezehof

Nu heeft ze een nieuw dwergpoedeltje. Sherry heet die. Natuurlijk wordt Sherry extra verwend. Ik denk uit schuldgevoel over wat Deffie overkomen is. Je hoeft alleen maar het woord ‘leverworst’ te zeggen of Sherry steekt haar oren in de lucht. Dat doet ze trouwens ook als je ‘chocoladereep’ zegt of ‘marsepein’. En als je het alle drie tegelijk zegt, ‘chocoladereep-marsepein-leverworst’, dan begint Sherry met haar staart te kwispelen en te kwijlen. Het gebit van Sherry is dan ook volledig verrot. Natuurlijk mag ze van Tante Mies ook aan tafel zitten voor het kerstdiner. Om precies te zijn zit ze tussen mij en Tante Mies. Ze zit te hijgen met haar tong uit haar bek. Een walm van rot tandvlees mengt zich met de zoete geur van het gebraden konijn.

‘Het is toch wel echt een konijn, hè’, zegt Tante Mies nog maar een keer.
Mijn moeder zegt niets. Ze perst haar lippen op elkaar.
‘Nou, ik vraag maar. Er zijn van die slagers die zeggen dat het een konijn is, maar dan is het de kat van de buren. Je heb toch wel gekeken of er een bontje aan zat?’
‘Natuurlijk is het een konijn’, zegt Oom Johan, terwijl hij een bout aan zijn vleesvork prikt en terwijl hij hem omhoog houdt: ‘Wie oh wie?’

André van Leijen, Het kerstgedicht van Oom Johan, Gebraden konijn

Bron: Wat ik gegeten heb

Sinds Oom Johan met mijn Tante Mies is, is hij veranderd. Het is alsof de kracht uit zijn lichaam is verdwenen. Toen ik hem zojuist een hand gaf, voelde het alsof ik een homp op kamer temperatuur gebracht stoofvlees in mijn handen gedrukt kreeg. Vroeger wist hij te vertellen over schrijvers en dichters, over Marsman, Vestdijk, Slauerhoff. Soms droeg hij gedichten voor. Ik vond dat mooi, vooral hoe zijn stem resoneerde in zijn borstkas. Alsof zo’n gedicht diepte kreeg. Het was een erudiete man. Maar nu loopt hij met het dwergpoedeltje van Tante Mies over de camping in Zandvoort. Mijn moeder heeft daar een caravan namelijk.

Van de zomer was ik er samen met mijn moeder, Oom Johan en Tante Mies. Sherry lag bij Oom Johan op schoot. Mijn moeder en Tante Mies hadden het over Bep, die een paar caravans verderop woonde.
‘Je moet eens tegen Bep zeggen, dat ze haar hekje moet schilderen’, zei Tante Mies. ‘Het is geen gezicht.’
‘Bep is ziek’, zei mijn moeder.
‘Hoe zo ziek? Ik zag haar laatst nog in de poffertjeskraam met Mevrouw Grommé .’
Intussen haalde Oom Johan een stuk papier uit zijn colbert, vouwde het open en zette zijn bril op. ‘Ik heb een gedicht geschreven. Mag even ik even jullie aandacht, dames?’
‘Weet je dat zeker? Met Grommé? Die doet zo raar tegenwoordig. Ik had haar uitgenodigd, maar ze zei dat ze niet kon, omdat ze op haar kleindochter moest passen.’
‘Rie, ik zweer je, het was echt…’
‘Dames…
‘Oh Mies, even stil…Johan heeft een gedicht…

Intussen is Oom Johan gaan staan. Onder zijn gewicht, begint de caravan te schommelen. De theekopjes in het keukentje rinkelen.
Tante Mies kijkt naar de regen buiten. Ze schuift haar twee gouden armbanden wat omhoog, zodat ze vast komen te zitten tegen haar vlezige armen.
Mijn moeder kijkt omhoog naar Oom Johan. ‘Knap hoor, Johan’, zegt ze . ‘Ik wou dat ik zo kon dichten.’

‘Het gedicht heet “Uit liefde”’, zegt Oom Johan. En dan begint hij:
‘Als maan en sterren onverlet
de hemelboog omarmen.
Als amethyst en kristallijn agaat
de aarde in haar voeten smeden…

Oh sorry, ik bedoel voegen, overnieuw, de aarde in haar voegen smeden, geen voeten dus, excuus…
Zo is de liefde in al haar pracht…

……..

…….

En dat ging zo een tijdje door. Totdat Oom Johan bij de apotheose kwam, op zijn tenen ging staan en zijn stem liet galmen:
‘Want Mies, mijn lieve Mies
Zo prachtig is de liefde nou.’

Er viel een stilte. Oom Johan liet zijn blaadje zakken, zette zijn bril af en keek mij aan.
Ik begreep dat het gedicht afgelopen was en applaudisseerde.
‘Rie, ik zeg het je’, begon Tante Mies. ‘Je gelooft me niet. Maar ik weet toch echt wel hoe Mevrouw Grommé eruitziet’
‘Kan me niks schelen, hoe Grommé eruitziet’, zei mijn moeder, ‘al had ze een pimpelpaars brilletje op.’
Oom Johan was weer gaan zitten. Het gedicht verdween in zijn colbertje.

En nu is het dus kerst. Het konijn is op. De botjes liggen op een schaal. ‘Heb je morgen nog wat om af te kluiven’, zegt Tante Mies.
Ik zie hoe Oom Johan een papier uit zijn colbert haalt en zijn bril opzet.
‘Volgens mij was het toch geen konijn’, zegt tante Mies.
In stilte leest Oom Johan wat er op het papier staat. Dan stopt hij het papier terug in zijn colbert.
Intussen heeft Sherry een botje van de schaal gepakt. Hij probeert het konijnenbotje tussen zijn rotte tanden te kraken. Een week geleden huppelde dat konijn nog vrolijk rond in de duinen.