De Ostpolitik is sinds mensenheugenis het pronkstuk van de Duitse sociaaldemocraten. Eind jaren zestig, begin jaren 70 van de vorige eeuw zocht de regering van de toenmalige Bondskanselier Willy Brandt toenadering tot wat toen het Oostblok was. De Ostpolitik was een poging tot verzoening met de landen waar Nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoestend had huisgehouden. Het moest ook bijdragen tot de ontspanning tijdens de Koude Oorlog tussen het Westen, de VS en de NAVO-bondgenoten, en het Oosten, de Sovjet Unie met zijn vazalstaten. De Ostpolitik kreeg ook zijn iconisch beeld: de knieval van Brandt in december 1970 voor het monument in het getto van Warschau. Het leverde hem de Nobelprijs voor de Vrede op.

De Ostpolitik geldt als een groot succes. Zo groot dat het een bijna mythische status heeft gekregen, helemaal in Brandts SPD. De Val van de Muur, het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van Duitsland zouden vooral te danken zijn aan de Ostpolitik. Dat werd met grote stelligheid verkondigd door Brandts rechterhand Egon Bahr die zich de architect van de Ostpolitik mocht noemen. Hij werd uit de droom geholpen door een andere sociaaldemocraat, Brandts opvolger als kanselier, Helmut Schmidt. De Russen zelf hadden hem verteld dat het Sovjet rijk bezweken was aan zijn deplorabele economie waardoor ze de bewapeningswedloop met het Westen niet hadden kunnen volhouden.

Die ontnuchterende vaststelling sorteerde nauwelijks effect. Brandt was inmiddels heilig verklaard en met hem de Ostpolitik. Daarbij kwam dat Schmidt een Realpolitiker was van de oude stempel. Brandt was voor hem teveel een idealist. Ook om die reden onderhield Schmidt een steeds moeizamere relatie met Brandt,  wat zijn gezag in de eigen partij geen goed deed. Bij zijn vertrek uit de politiek werden anders dan bij Brandt geen hete tranen vergoten.

Als een historisch wapenfeit een mythische status krijgt, wordt het vrijwel altijd onaantastbaar, een dogma. En in het kielzog van een dogma komt het taboe. Dat is bij de SPD met de Ostpolitik gebeurd. Kritiek op de Ostpolitik was ondenkbaar. Dat was het bezoedelen van de erfenis van Willy Brandt. Dat Brandt zelf in het licht van de veranderde omstandigheden zijn beleid wel eens gewijzigd zou kunnen hebben, was onbespreekbaar. Daarbij vergaten de slippendragers dat Brandt soms een idealist was, maar minstens zo vaak een realist. Hij keek zonder veel illusies naar de wereld.

Niettemin, het resultaat was dat het denken over en de opstelling tegenover Rusland bij de SPD in het ongerede is geraakt. De Ostpolitik is het alibi geworden voor de grote groep ‘Putinversteher’ bij de sociaaldemocraten. Putinversteher praten in zake Rusland steevast recht wat krom is. Als een Putinversteher ongeacht de kwestie wordt gevraagd: wie is er fout, Rusland of de VS, zal hij tien tegen een de laatste noemen. De merites van de onderhavige kwestie spelen daarbij nauwelijks een rol. Het is een geconditioneerde reflex geworden.

Als de Ostpolitik op zichzelf zou staan en buiten de SPD minder invloed zou hebben, was er niet veel om je zorgen over te maken. Elke politieke partij heeft zo zijn eigenaardigheden. Maar in Duitsland komt de Ostpolitik hand in hand met het pacifisme. Dat is geen goede combinatie gebleken.

Dat pacifisme heeft natuurlijk goede gronden. Na wat de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog hebben aangericht, waren de gevestigde partijen, van rechts tot links, het bij alle verschillen over een ding eens. Duitsland mocht nooit meer een oorlog ontketenen. De nieuwe Bondsrepubliek zou een Europees Duitsland zijn. Ingebed, aan banden gelegd, al naar gelang het sentiment, in de NAVO en de EU. Dat was zeker in de eerste decennia na de oorlog voor de buurlanden een enorme opluchting.

Dat had ook voor de Duitsers grote voordelen. De Bondsrepubliek mocht uitgroeien tot een economisch power house en kon de politieke verantwoordelijkheid overlaten aan de bondgenoten. In de grote wereld volgden de Duitsers de VS en in Europa Frankrijk. Het schuldgevoel werkte bovendien vrijgevigheid in de hand. Als in de EU de portemonnee moest worden getrokken, keek iedereen naar Duitsland. En Duitsland betaalde. Meestal zonder morren, al werd dat later, begrijpelijk, minder.

Er zijn een paar wetmatigheden in de politiek en dit is er een van: met economische macht komt op den duur ook politieke macht. En met politieke macht komt onherroepelijk verantwoordelijkheid. Daar hebben de Duitsers lang aan moeten wennen.

Het pacifisme bood veel voordelen. Economisch, politiek en ook moreel. Dat laatste heeft iets paradoxaals. Juist omdat Duitsland zoveel op zijn kerfstok heeft, heeft het de morele plicht de wereld te waarschuwen als er dingen fout gaan. Als er een volk weet hoe de boel kan ontsporen, zijn het de Duitsers. Er mocht dus nooit meer bloed komen aan Duitse handen. Duitsland werd een gidsland. Met alle moralistische bijverschijnselen, vingertje, het beter weten, van dien.

Dat viel op den duur niet vol te houden en na een uitputtende worsteling heeft Duitsland bij internationale vredesoperaties, in de Balkan, Afghanistan en in Mali, zijn steentjes bijgedragen. Maar mentaal hangen de meeste Duitsers nog altijd aan het pacifisme. Dat is er zo ingepompt dat het niet hun tweede, maar hun eerste natuur is geworden.

Dat zie je terug bij de Oekraïne-crisis. Natuurlijk spelen daar andere factoren mee. Het Duitse bedrijfsleven is groot investeerder in Rusland. Duitsland is te afhankelijk van Russisch aardgas, zie het gedoe rond Nord Stream 2, de omstreden pijpleiding. Dat beperkt de manoeuvreerruimte van kanselier Olaf Scholz (SPD). Maar bij alle kritiek op Scholz, zijn geweifel, het wegduiken voor beslissingen, steunen de meeste Duitsers de opstelling van Berlijn. Het is misschien nog net geen diplomatieke oplossing ten koste van alles, inclusief (te) vergaande concessies aan Moskou. Maar veel zal het niet schelen.

Dat zal niet veranderen zolang de Ostpolitik van Willy Brandt bij de SPD onaantastbaar blijft. Scholz’s voorgangster Angela Merkel bracht een flinke dosis realisme in. De nieuwe Ostpolitik zal onder Scholz Realpolitik moeten worden.