Eigenlijk zou je elke beginnend politiek leider moeten waarschuwen dat hij gedoemd is te mislukken. Dat gebeurt natuurlijk niet omdat dan niemand bij zijn verstand aan die hondenbaan begint. Zelf denkt zo’n leider trouwens vaak dat hij het verschil kan maken. Daarom is hij tenslotte in de politiek gegaan. En als hij het een beetje hoog in de bol heeft, denkt hij dat men op hem zit te wachten. Misschien niet de wereld, vooruit, maar dan toch op zijn minst zijn land en partij. Of in elk geval zijn vrouw, als hij weer eens laat thuiskomt van een spreekbeurt.

‘Elke politieke carrière eindigt altijd in een mislukking’, wist de Britse Conservatieve politicus Enoch Powell tientallen jaren geleden al. Inclusief zijn eigen, want in 1968 na een bloedstollende toespraak over ‘rivieren van bloed’ die in een rassenoorlog door de Britse straten zouden stromen, was het afgelopen. Hij gold een tijdlang als een omstreden maar begaafd politicus maar dit was een einde waar niemand rouwig om was.

Soms eindigt een carrière letterlijk in tranen. Zoals bij de Britse premier Theresa May toen ze drie jaar geleden door haar Conservatieve partijvrinden werd weggejaagd om plaats te maken voor Boris Johnson die op zijn beurt inmiddels door weer andere partijvrinden uit de ambstwoning wordt gezet.

Voordat de tranen verschijnen kan een politicus een tijdlang succes hebben gehad. Dat komt meestal doordat het mee zat. Er waren tijdens zijn periode geen crises die hem uit de baan hadden kunnen werpen. De meeste leiders zijn geneigd dit op hun eigen conto te schrijven. Het was geen geluk of toeval, maar voornamelijk te danken aan hun bekwaamheid. In kleine kring wil hij nog wel eens toegeven dat hij het niet helemaal alleen heeft gedaan, en dat het inderdaad niet tegenzat, maar het grootste deel komt wel degelijk op zijn naam.

En dan gaat het mis. Niet meteen, eerst geleidelijk maar dan opeens onstuitbaar. Hij verliest zijn ’touch’. Dingen die doorgaans gestroomlijnd liepen, lopen nu uit de rails. Hij gaat steeds bezorgder naar de peilingen kijken. Dat zijn weliswaar maar ‘momentopnamen’, ‘dagkoersen’,  en morgen kan het weer helemaal anders zijn. Niemand zo wispelturig als de kiezer. Geen reden tot paniek dus. Maar intussen begint het wel te knagen. Komt het einde dan toch in zicht?

Een karikatuur, zegt u? En u wil graag naam en rugnummer en liefst meerdere? U heeft gelijk, dit is een karikatuur. Maar dit is de bedoeling van een karikatuur: het zet de werkelijkheid scherper aan en maakt dingen daardoor, hopelijk, duidelijker.

Nu de namen en rugnummers. Ik beperk me tot de polder en een aantal politiek leiders die ik als verslaggever min of meer van nabij heb meegemaakt. Leiders van het tweede garnituur, van kleinere en/of oppositie- dan wel protestpartijen, blijven buiten beschouwing. Het lijstje pretendeert dus geen volledigheid en al helemaal geen objectiviteit. Meer dan een vingeroefening is het niet.

Joop den Uyl (PvdA) werd in 1973 minister-president van wat nog steeds als het meest linkse kabinet ooit geldt. De plannen mochten er zijn. Er zou een grootscheepse herinrichting van de samenleving komen. Er kwam weinig van terecht, omdat het Den Uyl niet meezat. In 1973 brak een oorlog uit tussen Israel en Egypte, Syrië en Jordanië. Nederland en het Westen stonden vierkant achter Israel. Dat straften de Arabische olieproducerende landen af met een embargo dat een wereldwijde recessie ontketende.

Ondanks deze tegenslag wist Den Uyl in 1977 de verkiezingen te winnen. En dik: de PvdA won 10 zetels en was met 54 de sterkste partij. Niets stond een tweede kabinet-Den Uyl met het CDA in een bijrol in de weg. Het liep anders. Den Uyl verloor de formatie ook omdat hij zijn recalcitrante linkervleugel niet durfde te kortwieken. In verzorgingshuis Avondrood winden bejaarde sociaaldemocraten zich waarschijnlijk nog steeds op over perfide machtsspelletjes van het CDA. Maar uiteindelijk was het zijn eigen falen.

Niet Den Uyl maar de CDA-er Dries van Agt werd premier.  Van een kabinet met de VVD (1977-’81). Dat kabinet was een intermezzo, net als het daarop volgende en kortstondige Van Agt II (’81 – ’82) van CDA, PvdA (met Den Uyl als vice-premier en ‘superminister’ van sociale zaken) en D’66 (toen nog met apostrof). Beide kabinetten gingen ten onder in de recessie die veroorzaakt werd door een tweede oliecrisis in 1979. Die crisis kwam in het zog van de Iraanse revolutie toen de ayatollah’s de sjah hadden afgezet. Van Agt leek niet gebukt te gaan onder deze mislukkingen, maar het was niettemin een roemloze aftocht.

Het oplossen van die recessie, de toen zwaarste sinds de oorlog, werd het kwarwei dat Ruud Lubbers (CDA) mocht opknappen. Hij deed daar drie kabinetten over, eerst met de VVD en later met de PvdA. Lubbers was erg succesvol en ging, bijna onvermijdelijk, denken dat hij het misschien niet helemaal eigenhandig maar dan toch op zijn minst grootdeels zelf had gedaan. Hij ging een beetje raar doen en vertrok na 12 jaar, toen een record, niet helemaal vrijwillig. Bij zijn afscheid werden door de partijgenoten veel krokodillentranen geplengd. Hij had eerder moeten opstappen, vonden ze, vooral fluisterend achter de hand. Dat was voor hem en zijn opvolgers beter geweest.

De volgende in de rij heb ik niet meegemaakt omdat ik voor de krant buitenlandse leiders in de gaten ging houden. Maar Wim Kok (PvdA) en in nog veel sterkere mate Jan Peter Balkenende (CDA) lijken mij overgangsfiguren die op tijd weg waren. Al kreeg Kok het bloedbad van Srebrenica en Balkenende de financiële crisis van 2008 voor de kiezen.

En tot slot Mark Rutte (VVD). Rutte nam afgelopen zomer het record Torentje-zitten van Lubbers over. Rutte zit nu in zijn nadagen. Die nadagen kunnen lang duren want een opvolger, in eigen partij maar ook bij de concurrentie is nog niet aan de horizon verschenen. Rutte krijgt nu, – samen met het neoliberalisme -, ongeveer overal de schuld van. Dat is gebruikelijk in de nadagen. Een normaal mens bezwijkt daaronder of krijgt er genoeg van. Maar Rutte geeft (nog) geen krimp. Toch, als hij zijn vertrek blijft uitstellen, eindigt het ook voor hem onherroepelijk in een mislukking.