Over een jaar kiezen we weer een nieuwe Eerste Kamer. Dat wil zeggen: de stemgerechtigde burgers kiezen (op 15 maart 2023) de Provinciale Staten en die bepalen op hun beurt een paar maanden later de samenstelling van de senaat. Dit orgaan is dus niet rechtstreeks gekozen. Toch heeft het onevenredig veel macht en speelt het in de besluitvorming een sleutelrol. Kabinetten hebben de laatste tien, twaalf jaar zelden een meerderheid in de Eerste Kamer, en zijn daar afhankelijk van de oppositie. Dat dat in sommige gevallen goed uitkomt mag dan waar zijn, het hoort geen factor te zijn in de overwegingen.
Er bestaat (op termijn, want zonder grondwetswijziging zal het niet kunnen) de mogelijkheid om de senaat op te heffen of om te vormen tot een adviserend lichaam of iets dergelijks. Veel klassieke partijen (en ook bijvoorbeeld PVV en SP) hebben zich daar in het verleden wel eens voor uitgesproken of er op zijn minst op gehint. Het valt immers heel moeilijk aan te geven welke toegevoegde waarde de Eerste Kamer heeft. Het is zelfs onduidelijk wat überhaupt haar taak is. Sommigen duiden haar spottend aan als ‘het knekelhuis’, omdat er doorgaans veel oudere, nog net niet helemaal afgedankte politici inzitten.
Zelf noemt de senaat zich graag de ‘chambre de réflexion’, die nog eens in alle rust nadenkt over de voorstellen die in de Tweede Kamer zijn goedgekeurd. Maar dat staat niet in de grondwet. Daarin is alleen vastgelegd dat de Eerste Kamer moet instemmen met wetsontwerpen waar de Tweede Kamer ook al ‘ja’ tegen heeft gezegd. De senaat heeft daarbij minder bevoegdheden dan de Tweede Kamer, want ze mag een wet alleen goed- of afkeuren, niet veranderen.
Johan Rudolf Thorbecke, de man die ons staatsbestel heeft bedacht, plaatste ruim anderhalve eeuw geleden al grote vraagtekens bij het bestaansrecht van de Eerste Kamer. Hij noemde die een instelling ‘zonder grond of doel’. Alleen omdat hij te weinig medestanders vond voor zijn opvatting, zag hij er bij de grondwetswijziging van 1848 maar van af de senaat af te schaffen.
Overigens werd de Eerste Kamer in 1815 ingesteld op verzoek van de Belgen, die na de val van Napoleon een aantal jaren deel uitmaakten van het Koninkrijk der Nederlanden. België beschikte namelijk over nogal wat adel. De zuiderlingen gingen ervan uit dat die hooggeboren elite dan wel mooi een plaatsje zou kunnen krijgen in de senaat.
Er zijn, met andere woorden, heel weinig redenen te bedenken om de Eerste Kamer, met haar gebrekkige democratische mandaat, te laten voortbestaan. Toch zal zij binnen afzienbare termijn wel niet worden opgedoekt. Senatoren hechten weliswaar zo weinig waarde aan hun bezigheden dat ze soms niet eens komen opdagen (zie wat er deze week gebeurde), maar ik verwacht niet dat ze vrijwillig zullen afzien van hun baantje. Je zult ze zelfs niet horen over de toegevoegde waarde van de senaat, of het gebrek daaraan. En zolang dat niet gebeurt, kun je een grondwetswijziging vergeten.
Geef een reactie