Tot kort voor het EK vroegen veel Duitsers zich af, of een nieuw ‘zomersprookje’ mogelijk was. Het WK van 2006 dat ook in Duitsland plaatsvond, geldt als een van de hoogtepunten in de na-oorlogse geschiedenis. De natie was in een opperbeste stemming. De Mannschaft voetbalde fris van de lever, op de ‘fan-miles’ werd gezongen, gedronken en verbroederd. En het weer werkte ook nog mee.

Het was het eerste mega-evenement sinds de Hereniging (1990) en Duitsland liet zich van zijn beste kant zien. ‘Es machte Spass deutsch zu sein’.

Dat laatste, dat je onbekommerd als Duitser mocht juichen, zingen en met de nationale vlag zwaaien, was een taboebreuk. Eigenlijk mocht je geen vrolijke, levenslustige Duitser zijn. Het verleden, – nazisme, de Holocaust -, keek altijd over de Duitse schouder mee. Patriotisme was nationalisme en dat is gevaarlijk. Maar dit keer gunde de buitenwereld hen de collectieve feestroes. Jammer alleen dat de Mannschaft het toernooi niet won; ze werd derde. Maar dat zou weer teveel van het goede zijn geweest, zoals een Duitse collega me uitlegde. Sprookjes moeten nu ook weer niet echt werkelijk worden.

Het zomersprookje was ook een verwijzing naar en toespeling op een beroemd gedicht van de dichter en satiricus Heinrich Heine, ‘Deutschland. Ein Wintermärchen’. U raadt het al, in zijn sprookje bleef de zon achter de wolken. Het is een nog altijd woest geestige afrekening met de bedomptheid, kleingeestigheid, militarisme en het ontbreken van ook maar enige levensvreugde in het Duitsland rond 1850. Dat werd hem, uiteraard, niet in dank afgenomen. Heine bleef tot ver in de vorige eeuw een ‘nestbevuiler’. En dat hij Joods was en in het wufte en revolutionaire Parijs in vrijwillige ballingschap leefde, hielp evenmin.

Dit jaar stond het Duitse hoofd niet naar sprookjes. In de serieuze pers schreven columnisten en commentatoren dat 2006 eenmalig was. Toen was toen en het feest zou en kon zich niet herhalen. Zomersprookje 2.0? Vergeet het maar. Koester de herinnering, want de geschiedenis herhaalt zich niet. ‘Das war einmal’.

De sfeer in het land lijkt inderdaad meer op die in Heines Wintermärchen. De natie zit weer eens in een van haar periodieke dips. De economie kwakkelt, de regering bakt er weinig  van, de oorlog in Oekraïne wakkert angsten aan, het populisme rukt op en dan staart de weldenkende Duitser, als ik even mag generaliseren, gauw in een zwart gat. En tot overmaat van ramp bleef de Nationialelf,  – Mannschaft mag niet meer, want niet politiek-correct -, al jaren onder de maat. Met als dieptepunt de smadelijke uitschakeling in de voorronde van het WK in Qatar anderhalf jaar geleden.

In de aanloop naar het toernooi veranderde de stemming. Geleidelijk, want er was geen reden om meteen uit de bol te gaan, maar het team leek zich op te richten. Een nieuwe coach, Julian Nagelsmann (36), bracht weer elan in het uitgebluste team. Er werden oefenwedstrijden gewonnen, niet altijd overtuigend en er viel nog veel te verbeteren, maar er schemerde weer hoop door de doffe berusting. En toen kwam de meesterzet: Nagelsmann haalde Toni Kroos terug. De 34-jarige middenvelder van Real Madrid, de dirigent en ‘meesterpasser’, was voor de Nationalelf eigenlijk afgezwaaid, maar liet zich overhalen tot een comeback. Een goed EK zou een waardig slotakkoord zijn van een geweldige, met prijzen overladen carrière. (Kroos won zes keer de Champions League en werd in 2014 met Duitsland in Brazilië wereldkampioen.)

Aan de hand van deze meester was de kans groot dat jeugdige toptalenten als Jamal Musiala en Florian Wirtz tot ontbolstering konden komen. De kenners, net als bij ons is iedere Duitser een kenner, stelden vast dat er nu misschien de juiste mix was van pril talent en ervaring. De verwachtingen bleven bescheiden, plaatsing voor de halve finale zou een enorm succes zijn, maar men begon voorzichtig in een wederopstanding te geloven. Over een nieuw sprookje wilde, durfde niemand het nog te hebben.

Na de triomf tegen Schotland (5 – 1) in de openingswedstrijd begon men toch weer te dromen. De meer nuchtere commentatoren wezen erop dat Schotland een van de zwakste teams op het toernooi is. Dat we pas kunnen zien wat het elftal van Nagelsmann echt waard is als het op serieuze tegenstand stuit. Dat Frankrijk, Engeland (hoewel dat altijd teleurstelt), Spanje en Italië meer aanspraak op de titel konden maken. (Oranje telt niet mee). Met andere woorden: een zwaluw maakt nog geen zomer.

Het weer is nog altijd wisselvallig, de temperatuur te laag, maar na de tweede overwinning, 2 – 0 tegen Hongarije, en plaatsing in de volgende ronde, breekt nu toch de zomer door. Het was geen glansrijke demonstratie, eerder degelijk werkmansvoetbal, maar dat bleek juist goed. Ook als het team niet optimaal presteerde, zette het een toch niet zwakke tegenstander vrij makkelijk opzij. De enige dissonant kwam van een über politiek-correcte Groene politica, die zich afvroeg of dit mogelijk zou zijn met ‘alleen witte’ spelers. Ze veroorzaakte een kleine ‘shitstorm’. Het team was juist een eenheid waar ‘blank en kleur’ niet telden. Ze bood in allerijl haar excuses aan.

Of het alsnog een zomersprookje wordt, hangt uiteraard af van de verdere prestaties. Uitschakeling in de kwartfinale zou nu een domper zijn. Na de matige optredens van Engeland en Italië zullen de Duitsers er nog meer in geloven, al zullen ook zij geschrokken zijn van het Spaanse machtsvertoon tegen de Italianen. Maar zelfs als Nagelmanns mannen het EK niet winnen, hebben ze nu al voor opklaring in het zwaarbewolkte gemoed gezorgd.