“Hoop, lef en trots’, heet het motto waarmee PVV, VVD, NSC en BBB de polder willen besturen. Het regeerakkoord telt 26 pagina’s en dat is in elk geval een vooruitgang vergeleken bij de verzendhuisboekwerken van vorige formaties. Je kan ook zeggen dat de berg een half jaar na de verkiezingen een muis heeft gebaard. Veel verrassends staat er trouwens niet in; elke partij heeft hier en daar haar stokpaardje mogen berijden.

De vraag is natuurlijk wat er van al die voornemens terecht gaat komen. Of het nieuwe kabinet er in slaagt door de drie hoepels, haalbaarheid, uitvoerbaarheid en draagvlak, te springen. Wat dat betreft is scepsis geboden, maar dat is bij elk nieuw kabinet het geval. Het ‘meest rechtse kabinet ooit’ verschilt daarin dus niet van zijn voorgangers. Het wordt niet opeens helemaal anders in onze polder.

We gaan de punten hier niet allemaal afvinken, maar of bijvoorbeeld de crisiswet inzake het asiel-en migratiebeleid haalbaar is, lijkt me twijfelachtig. Daar staan ongetwijfeld (Europese) wetten, verdragen en praktische bezwaren in de weg. En Pieter Omtzigts (NSC) staatkundige hervormingsplannen, o.m. instelling van een constitutioneel hof, staan nu wel in het akkoord, maar zijn een project van de zeer lange adem. Dat moet via een herziening van de grondwet en dat gaat jaren duren.

Bij elk nieuw regeerakkoord is het goed gebruik te zeggen dat er altijd onvoorziene gebeurtenissen, – een pandemie, oorlog -,  roet in het eten kunnen gooien. Dus bij deze. Belangrijker is of een nieuw kabinet een team is, dat samen tegenslagen opvangt, elkaar iets gunt en elkaar niet bij elke peuleschil de tent uitvecht. Afgaande op wat er over deze formatie naar buiten kwam, zijn de partijleiders geen vrienden. Daarom is het verstandig dat ze geen van vieren in het kabinet gaan zitten.

PVV 1 wordt een program-  of extra-parlementair kabinet, dat op ‘grotere afstand’ – hoe groot? -, van de Kamer staat. De bedoeling is dat ook buitenstaanders toetreden die hun eigen expertise en competentie meebrengen. Ik weet niet of dat een goed idee is. Politiek is een vak dat je niet in een handomdraai in de vingers hebt. Desgewenst na te vragen bij de D66-bewindslieden van Rutte IV, Kaag, Kuipers, de mevrouw op cultuur, die na de val van het kabinet niet wisten hoe gauw ze hun biezen moesten pakken.

Veel hangt dus af van de bezetting en vooral van de toekomstige minister-president. Ook hier hebben we een noviteit. Doorgaans is het aanzoeken van bewindslieden het werk van de toekomstige premier. Nu wordt oud-informateur Richard van Zwol formateur, maar met de uitdrukkelijke toevoeging dat hij niet het Torentje betrekt. Wat je daarvan denken moet, weet ik niet. Is het om de extra-parlementaire constructie te benadrukken? Of zou Roland Plasterk, als hij tenminste de beoogd premier zou zijn, eerst willen zien met wie hij het schip van staat door de stormen moet loodsen?

De vier partijleiders blijven als gezegd in de Kamer. Maar je mag aannemen dat zij het voortouw nemen als de golven over het dek slaan. Daarvoor moeten de verhoudingen wel beter zijn dan tijdens de formatie. Dus geen venijnig getwitter (Wilders) of boos weglopen (Omtzigt en Wilders) meer. Optimisten zeggen dat onderling vertrouwen gaandeweg de klus vaak groeit. Daar moeten hun aanhangers en fracties zich maar aan vasthouden. Misschien is dat de hoop in het coalitiemotto.

De oppositie heeft het komende kabinet inmiddels begroet met de grootst mogelijke tegenzin. Je mag hopen dat ze niet al te zeer overdrijven, elkaar gaan oevertroeven en PVV I bestempelen tot de grootste ramp die het land ooit is overkomen. Het kabinet blijft volgens zijn plannen nog binnen de nationale consensus: rechtsstaat, verzorgingsstaat, gezonde overheidsfinanciën, NAVO- en EU-lidmaatschap. Zakelijk de voorstellen beoordelen, waar mogelijk de coalitiepartners uit elkaar spelen en niet te hoog op het moralistische ros zitten. Dat lijkt mij de beste oppositiestrategie. Frans Timmermans zal vermoedelijk in die richting denken, maar voor veel vooral GroenLinkse fractie – en partijgenoten zou ik mijn hand niet in het vuur steken.

Timmermans heeft als oppositieleider een paar stevige handicaps. Links heeft de naar het populisme neigende tijdgeest tegen. Dat is een internationaal fenomeen, zoals we bij de komende Europese verkiezingen zullen zien en daar valt ook bij ons in de polder moeilijk tegen op te boksen. Hij kan alleen maar hopen dat het tij keert en dat PVV I er een potje van maakt. Daarnaast heeft Timmermans een persoonlijk probleem. Hele volksstammen moeten hem niet, zoals ze ook Sigrid Kaag niet moesten, en dat maakt zijn werk er niet makkelijker op. En daarmee worden de kansen voor GroenLinks-PvdA als realistisch alternatief niet groter.

Voorspellen is moeilijk, vooral van de toekomst, zei de Amerikaanse Cruijff, honkballegende Yogi Berra ooit. Mijn eigen duitje in het zakje is, dat PVV I vrij snel op de klippen zal lopen. Als ze niet iemand, de minister-president, vinden die de boel bij elkaar kan houden, van het type Mark Rutte, wordt het lastig. Het schrikbeeld van nieuwe verkiezingen is voor drie van de vier coalitiepartners, VVD, NSC en BBB,  voorlopig genoeg om geen gekke dingen uit te halen. Maar ziet de sterke man dat ook zo? Zou Wilders de verleiding weten te verstaan om de zaak op te blazen, wanneer het hem uitkomt? Als het asielbeleid niet naar zijn zin is? Om bij nieuwe verkiezingen de rechtse buit helemaal binnen te halen?

‘Hoop, lef en trots’. Het lijkt me niet voldoende.