‘Niet alles kan en zeker niet alles tegelijk’, is een bekende uitspraak van de oude Willem Drees. Iemand als PVV-leider Geert Wilders kan nog bijna dagelijks constateren hoezeer zijn PvdA-voorganger het bij het juiste eind had.

Toch is er een heleboel veranderd sinds de jaren vijftig, toen Drees het land regeerde. In die wederopbouwtijd konden de meeste partijen nog zonder problemen met elkaar door één deur.  Drees vormde coalities met de KVP (een voorloper van het CDA) en de ARP en de CHU (eveneens voorlopers van het CDA), maar ook met de VVD. De enige partij die hij principieel uitsloot was de communistische, Moskou-getrouwe CPN. Samenwerking met de overige parlementaire clubjes heeft hij nooit overwogen omdat ze te klein waren.

Een huidige samensteller van regeringen heeft het heel wat moeilijker. Regeringen van links met de populistische partijen (de PVV, FvD, JA21) zijn onbestaanbaar. Ook met de BBB zie ik GroenLinks-PvdA en D66 niet snel een kabinet vormen. Laat staan dat de PvdD, de SP of DENK daarbij zouden kunnen aanschuiven. Eigenlijk is een regering van ChristenUnie of CDA met de PVV en geestverwante partijen evenmin denkbaar. De VVD en het Nieuw Sociaal Contract van Pieter Omtzigt kunnen wel met links, maar het is niet te verwachten dat die partijen daar trek in hebben. De VVD en het NSC kiezen liever voor (ultra)rechts.

In de jaren vijftig was de politiek een tamelijk vreedzame bezigheid (van voornamelijk heren). Kiezers stemden op de partijen die hoorden bij de groep waarvan ze deel uitmaakten. Je had katholieke, protestantse, socialistische en liberale stemgerechtigden, en van kleur wisselen gebeurde nauwelijks. Verkiezingsuitslagen leken dan ook op elkaar. Winst of verlies van een paar zetels was al behoorlijk bijzonder.

Dat is allemaal veranderd in de jaren zestig en daarna. Burgers werden mondiger en kwamen verder af te staan van hun oorspronkelijke gezindheid. De ‘ontzuiling’ – om de vakterm te gebruiken – begon toe te slaan.

Vandaag de dag is dat proces vrijwel voltooid. Kiezers die nog tot een bepaalde richting behoren zijn zeldzaam geworden. Iedereen maakt zelf wel uit wat hij of zij stemt, geheel volgens zijn of haar voorkeur.

Het resultaat is dat een groot deel van de bevolking het populisme een warm hart toedraagt. Ja, VVD en NSC horen formeel niet bij dit kamp, maar in de praktijk wel. Ze doen in elk geval precies wat de PVV wil. Dat geldt niet alleen voor het asielbeleid, maar ook voor de volksgezondheid, de volkshuisvesting en andere sectoren.

Het kabinet-Schoof, dat op dit moment regeert, bestaat misschien nog niet helemaal uit populisten, maar het scheelt weinig. VVD’ers en NSC’ers, die toch fel anti-Rusland zijn, wagen het erop dat PVV-leider Geert Wilders zijn voorkeur voor een pro-Poetin-koers niet al te ver doordrijft. Ze nemen dat risico hoewel ex-premier Mark Rutte (de vroegere premier en VVD-leider) secretaris-generaal, dus baas, van de NAVO is geworden.

Links en rechts zijn twee onverzoenlijke kampen die nauwelijks nog met elkaar praten, hooguit om elkaar eens geducht de waarheid te vertellen. Het gaat er mogelijk allemaal een stuk democratischer aan toe dan vroeger, maar van naar elkaar luisteren is geen sprake meer.

En toch, zeg eens eerlijk, verlangt u nooit terug naar die wellicht wat saaie, hopeloos verzuilde, maar in vergelijking met nu ontzettend vreedzame dagen van Drees?