Je zou denken dat na de verkiezingsoverwinningen van onder anderen Geert Wilders en Donald Trump het enthousiasme voor een volksraadpleging wel geluwd zou zijn. Maar niets is minder waar. Het Volk heeft kennelijk nog niet genoeg gesproken. We gaan het een nieuwe kans geven om te zeggen wat het op zijn hart heeft. Ook al weten we al tamelijk goed wat dat is. In ieder geval kunnen we dat wel raden.

De Tweede Kamer spreekt vanavond over de invoering van een bindend, correctief referendum. Tot dusver mislukten pogingen om dat te introduceren steeds jammerlijk. Niet omdat de voorstanders van het instrument niet enthousiast of vindingrijk genoeg waren overigens. Het kwam alleen door een gebrek aan medestanders. De VVD, het CDA en de kleine christelijke partijen zijn namelijk tegen. Maar dat lijkt niet meer te helpen.

Zoals bekend is voor de invoering van een bindend referendum een grondwetswijziging nodig. Die kan er alleen in twee rondes komen, met tussentijdse ontbinding van de Staten-Generaal. In de laatste ronde moet het aantal voorstanders minimaal twee derde bedragen. Dat is zo moeilijk gemaakt om te verhinderen dat de grondwet al te simpel veranderbaar is.

In de oude situatie was gematigd rechts pal tegen een bindend referendum. En dat was voldoende om het tegen te houden.

Maar sinds de verkiezingsuitslag van 22 november vorig jaar is die situatie gewijzigd. Populistisch rechts heeft namelijk gewonnen en niet zo’n beetje. Samen met de linkse partijen (traditionele referendumfans helaas) beschikken de voorstanders nu over 110 zetels. Weliswaar doet de BBB nog een beetje moeilijk, maar zelfs zonder deze partij hebben de referendumliefhebbers nog steeds 103 zetels.

Misschien dat de Eerste Kamer nog dwarsligt, maar daar kunnen de senatoren van de BBB de doorslag geven. Zullen ze vast ook doen, als daar voor de boeren voldoende concessies tegenover staan. Eindelijk kan deze partij haar machtspositie in de senaat eens uitbuiten.

De vraag is wel wanneer een correctief referendum geldig is. Met zo’n referendum kan de bevolking een door de Staten-Generaal al aanvaarde wet tegenhouden, maar dan moet het wel goedkeuring krijgen.

Een staatscommissie onder leiding van VVD-manusje-van-alles Johan Remkes noemde introductie ervan een ‘veiligheidsklep’ voor de lager opgeleiden. Ze stelde wel voor er hoge drempels bij op te werpen. Ze wilde dat een correctief referendum pas van kracht zou worden als minstens een derde van de Nederlandse stemmers ‘nee’ zou zeggen tegen een wetsvoorstel.

Iedereen snapt dat een referendum onder dergelijke omstandigheden dan vrijwel nooit aanvaard zal worden. Remkes is niet voor niets lid van de VVD, een verklaard tegenstander van de volksraadpleging.

Maar de indieners van het nieuwe wetsvoorstel, de SP, meenden slim zijn. Ze laten details over aan een ‘uitvoeringswet’. Met andere woorden: daar zal het niet op stuk lopen.

Heel in het kort nog even het voornaamste principiële bezwaar tegen iedere vorm van een referendum (al kan iedereen dat zelf wel verzinnen). De Tweede en Eerste Kamer hebben al voor een wet gestemd. Het parlement wordt toch ook rechtstreeks door de stemgerechtigde bevolking gekozen? Hoe kan dat er dan een andere mening op nahouden dan de bevolking?

Bovendien is een referendum vooral stemmingmakerij. Degene met de grootste bek wint. En dat zijn vrijwel altijd de nee-roepers. Het referendum is dan ook vooral onder volksmenners populair. En onder naïevelingen.