‘Regeren is halveren.’ Die politieke wijsheid werd ooit bedacht voor D66, een partij waarvan kabinetsdeelname zoals bekend nogal eens verkeerd afloopt in het stemlokaal. Maar ook de andere coalitiepartijen profiteren zelden van hun regeringsdeelname.

Dat geldt overigens meestal niet voor een partij die volgens de verkiezingsuitslag het grootste is. De rest moet oppassen. Al dient de term ‘halveren’ niet altijd letterlijk te worden genomen (in het geval van D66 trouwens evenmin).

Soms is ‘halveren’ daarentegen nog veel te zacht uitgedrukt. Het meest afschrikwekkende voorbeeld van hoe het mis kan gaan is wel dat van de PvdA in 2017. Niet minder dan 29 van de 38 Kamerzetels gingen verloren nadat die partij in een kabinet met de VVD was gestapt.

De sociaaldemocraten zijn de klap nog altijd niet te boven gekomen. De laatste jaren proberen ze door een innige samenwerking met GroenLinks het tij te keren. Of dat proces uiteindelijk tot een fusie leidt, is op dit moment nog steeds niet duidelijk.

Ook veel eerder ging het al regelmatig mis. Bijvoorbeeld met de VVD in Lubbers II, toen deze partij het kabinet ten val bracht over een plan om de fiscale vergoeding voor forenzen af te schaffen. De liberalen moesten toen 5 zetels inleveren, in die tijd van kleine electorale verschuivingen een heleboel. Of met VVD en PvdA in 2002. Die twee verloren bij de Kamerverkiezingen in dat Fortuynjaar respectievelijk  14 en 22 zetels.

Het CDA op zijn beurt zal met bijzonder weinig genoegen terugdenken aan zijn deelname aan Rutte I. Toen gingen 8 van de 21 zetels verloren. En zo komen alle coalitiepartijen wel een keer aan de beurt.

Helemaal zeker kan de grootste regeringspartij trouwens niet zijn van de eerstvolgende verkiezingsuitslag. Het CDA, om  een voorbeeld te noemen, had in 2010 nog 41 zetels. Bij de verkiezingen in dat jaar, nadat de partij bijna vier jaar lang als grootste coalitiepartner had opgetreden, werden dat er 20 minder.

Ook het tegenovergestelde van ‘regeren is halveren’ doet zich wel eens voor. Zo kreeg nota bene coalitiepartner D66 (in Rutte III) er 5 zetels bij in 2021 en belandde daarmee op de tweede plaats. Hoewel in dit geval het Kaag-effect zeker een rol gespeeld zal hebben.

Partijen moeten dus oppassen zich als regeringspartij op te werpen, zeker als ze niet de nummer 1 zijn. Ook in het huidige kabinet. De PVV groeit, maar die is dan ook veruit het grootste. Alle andere partijen staan aan de vooravond van een enorme nederlaag. Althans als we de polls mogen geloven.

Voor de VVD valt het relatief gezien nog mee. Die partij zal – nogmaals: volgens de peilingen – 4 tot 6 zetels minder halen dan bij de laatste verkiezingen. Van de successen van voormalig partijleider Mark Rutte is dan tussen haakjes   weinig over, want in november vorig jaar gingen ook al eens 10 zetels verloren.

Somberder is het gesteld met de BBB. Deze hedendaagse variant van de boerenpartij heeft al niet veel zetels. Toch is het huidige aantal van 7 (een schijntje vergeleken bij de triomfen die de club van Caroline van der Plas eerder dat jaar vierde) nog aardig. Tenminste als we af mogen gaan op de prognose van een Nationale Koffiedikkijker. Volgens diens voorspelling zou de BBB nu nog 5 zetels waard zijn.

Helemaal huilen met de pet op is het voor het NSC van Pieter Omtzigt. Deze nog zo nieuwe formatie kwam vorig jaar met 20 leden in de Kamer. Volgens de peilingen heeft ze er daar al minimaal 15 van verspeeld. Je zou je voor minder ziek melden, toch?

Wat ik wil zeggen met het bovenstaande is dat partijen niet moeten dringen om in een kabinet voor juniorpartner te spelen. De electorale risico’s zijn aanzienlijk. En in de oppositie zitten kan wél lonen. Zie de opmars van de PVV.