De laatste dagen was er veel te doen over de dodenherdenking. Herdenken we op vier mei alleen onze eigen doden, Nederlanders die door oorlogsgeweld om het leven zijn gekomen, inclusief de ruim 100.000 Joden die ‘nooit meer terugkwamen’? Of staan we ook stil bij alle doden door oorlogsgeweld? Herdenken we iedereen, of maken we een selectie? Moeten we de herdenking buiten de politieke actualiteit houden of juist aangrijpen om te protesteren.
Veel mensen willen nu ook de slachtoffers van de Israëlische oorlog in Gaza herdenken. Ik kan daar eindweegs in meegaan, zonder me in de discussie te willen begeven of het Israëlische leger genocide pleegt. Zoals het is, is het erg genoeg. Maar als je naar Israel wijst, moet je dan ook niet naar Hamas wijzen? Want zonder de pogrom van 7 oktober was die oorlog waarschijnlijk niet uitgebroken en zeker niet op deze schaal. Bovendien, als Hamas de laatste gijzelaars vrij had gelaten, was er misschien, niets is zeker, nu een bestand geweest. Maar een ding is wel zeker, politiseren van een in beginsel apolitieke plechtigheid is geen goed idee.
De herdenking op vier mei begon ooit, na de Tweede Oorlog, als een nationaal ritueel, eerst om te rouwen om de slachtoffers en in de loop der jaren is het accent verschoven naar herdenken. En herdenken werd bezinnen. Bij het laatste ging het vaak om de slechtheid van de mens. ‘Schuilt er niet in ieder van ons, een potentiële oorlogsmisdadiger’? Daar werd uiteraard stevig over gefilosofeerd en getheologiseerd. (Dat is onze polder vaak hetzelfde). Bij de officiële herdenkingen varieerde menig spreker vol overgave op dit thema. Met meer of minder grote woorden en/of meer of minder zichtbaar beleefde getroffenheid. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik daar meestal niet goed tegen kan.
Maar als we de stap maken van nationaal ritueel naar ‘iets universelers of inclusievers’ waar komen we dan uit? Wanneer je het verder uitbreidt naar onrecht in het algemeen, waar sommige mensen voor pleiten, is het einde dan niet zoek? Er is zoals we weten heel veel onrecht op de wereld. Waarom wel stilstaan bij de Gazanen en niet bij de Oeigoeren, Tibetanen, Congolezen, Soedanezen en al die andere slachtoffers van de universele slechtheid van de mens? Dat kan natuurlijk, daarin is iedereen vrij, op elke dag, zelfs op vier mei. Ieder zijn eigen herdenking voor zijn favoriete slachtoffers.
Toch moet vier mei de dag van de officiële nationale dodenherdenking blijven. Ik schrijf dat als iemand die niet weet, wie ik zou moeten herdenken. Mijn familie is redelijk ongeschonden uit de oorlog gekomen. Niemand was een held en niemand was een oorlogsmisdadiger (voor zover bekend). Er waren geen verschrikkelijke geheimen en werd niet opgeschept over onbestaande verzetsdaden. Daarnaast krijg ik geen warm gevoel bij het zien van de vlag en pink ik geen traan weg bij het horen van het Wilhelmus. Mijn Nederlanderschap is zeer zwak ontwikkeld.
Waarom vind ik desondanks dat vier, en uiteraard ook vijf mei, exclusief voor de Nederlanders moeten blijven?
Ook of juist een zeer diverse samenleving als de onze heeft een gemeenschappelijke identiteit nodig. Het is de meest elementaire vorm van dat modebegrip, verbinding. Er zijn een paar dagen per jaar dat we erkennen dat we ondanks alle verschillen in elk geval een gezamenlijk verleden en als het meezit een gezamenlijke toekomst hebben. De Franse romanschrijver Maurice Barrès (1862 – 1923) noemde als de oorspong van dit sentiment: ‘la terre et les morts’ (de aarde/grond en de doden. In het Frans klinkt het mooier, zij het voor ons misschien iets te morbide).
Natuurlijk zijn er andere vormen van verbinding mogelijk. We kunnen met zijn allen juichen voor Oranje met zijn spelers van kleur en een migratieachtergrond , Max Verstappen, Mathieu van der Poel en Femke Bol. Maar sportsuccessen zijn helaas van korte duur en soms, het Wereldkampioenschap voetbal van 1974, een bron van eeuwige frustratie. Dat is de reden waarom verbinding iets plechtigs, voornaams moet hebben. Een ceremonie met kranslegging, de koning en de koningin, toespraken en niet te vergeten, de twee minuten stilte. Die twee minuten zijn het belangrijkste.
Een voordeel van die twee minuten stilte is dat we ongestoord door omgevingsherrie bezig kunnen zijn met onze eigen gedachten en herinneringen. Die gedachten hoeven niet diepzinnig of hoogdravend te zijn. Gedachten mogen alle kanten uitgaan, wat ze meestal ook doen. Of je bij het verlaten van het huis het gas hebt uitgezet. Dat je bang bent dat Ajax toch geen kampioen wordt. Of wat eten we vanavond? Er is niemand die je daarop aan kan kijken. En omdat we dat in stilte doen, twee minuten met zijn allen, schept dat een band. Ook als je niet denkt aan Auschwitz maar aan Gaza of Oekraïne. Of aan helemaal niets. Iedereen zijn eigen invulling.
Omdat het een streng geregisseerde plechtigheid is, wordt het niet al te vrijblijvend. We mogen onze eigen individuele gedachten denken, diepzinnige en in mijn geval meestal oppervlakkige, maar tegelijkertijd zijn we door samen te zwijgen deel van een gemeenschappelijk gevoelde beleving. Als Nederlanders blank en van kleur, met en zonder migratieachtergrond en van lhbi tm z, kortom van alle gezindten. Daar hoeven we verder geen illusies voor het samenleven van alle dag aan vast te knopen. Zonder in het geteem van de dominee te vervallen: het besef dat we het hier samen moeten zien te rooien, krijgt op vier en vijf mei reliëf.
Geef een reactie